Insert Content Template or Symbol

uitleg
  • Uitleg 

  • Inleiding Lezen

Goed kunnen lezen is erg belangrijk. Tijdens je studie en later als je werkt, zul je merken dat teksten steeds moeilijker worden. Het is daarom belangrijk dat je leesvaardigheid en tekstinzicht geoefend worden. Leesvaardigheid is ook een belangrijk onderdeel van centraal examen. In de module lezen komen aan de orde:

  • Leesstrategieën
  • Schrijfdoelen en tekstsoorten
  • Publieksgerichtheid
  • Tekstopbouw 1 (de indeling, vaste tekststructuren)
  • Tekstopbouw 2 (de alinea en tekstverbanden)

uitleg
  • Uitleg 

  • Leesstrategieën

Een tekst lezen kan je op verschillende manieren, met verschillende strategieën. Welke strategie je kiest, hangt af van het doel waarmee je de tekst wil lezen.

Bepaal dus altijd eerst je doel en kies daarna de juiste leesstrategie.

In onderstaand schema vind je de verschillende strategieën, de mogelijke doelen en de aanpak die je het beste kan gebruiken.

StrategieLeesdoelAanpak
OriënterendSnel vaststellen of een tekst bruikbaar is.

Kijk naar:

– Titel
– Flaptekst
– Lead
– Eerste alinea
– Inhoudsopgave
– Tussenkoppen
– Schrijver

GlobaalVinden van hoofdzaken

Lees:

– Eerste en laatste alinea
– Eerste en slotzinnen van alinea’s

IntensiefDe tekst goed begrijpen

– Tekst helemaal lezen.
– Zoek de betekenis van moeilijke woorden op.
– Zoek de signaalwoorden en de verbanden.
– Bepaal onderwerp.
– Bepaal hoofdgedachte.

Zoekend/scannendHet vinden van bruikbare informatie– Let op opvallende lay- out (cursief, vet, opsomming e.d.).
KritischBeoordelen of de informatie juist/betrouwbaar is

– Is de informatie juist?
– Deugt de argumentatie?
– Hoe deskundig/partijdig is de auteur?
– Zijn de bronnen actueel /betrouwbaar?

StuderendDe belangrijkste informatie onthouden– Lees de tekst oriënterend, globaal en intensief.
– Maak een uittreksel of samenvatting en lees die een aantal      maal door.

video
  • Video

oefening
  • Oefening 1  
  • Leesstrategieën

uitleg
  • Uitleg 

  • Schrijfdoelen en tekstsoorten

Als iemand iets schrijft, heeft hij een doel met die tekst: dat wat hij wil bereiken. Om dat doel te bereiken, kiest hij het soort tekst waarmee hij dat doel het beste kan bereiken.

In onderstaand schema vind je de belangrijkste schrijfdoelen en tekstsoorten:

DoelSoorten
AmuserenRoman, strip verhaal, kort verhaal, gedicht, toneelstuk, mop, lied/cabarettekst, cursiefje
Informeren/uiteenzettenUiteenzetting, handleiding/gebruiksaanwijzing, studieboek, nieuwsbericht, notulen, uitnodiging, geboortekaartje, recensie, discussiestuk
Opiniëren/beschouwenBeschouwing, recensie, discussiestuk
Overtuigen/betogenBetoog, ingezonden brief, commentaar van de redactie, column, de tekst voor een toespraak op een verkiezingsbijeenkomst
ActiverenAdvertentie, verkiezingsaffiche, folder van Albert Heijn, uitnodiging voor bv. een film

Doelen en soorten teksten

Een schrijver van een amuserende tekst wil jou vermaken. Hij speelt in op je gevoelens en zal je willen ontroeren of aan het lachen proberen te maken. Amuserende teksten zijn bijna altijd fictie, maar ook  een column zal  naast informerend en overtuigend vaak ook amuserend willen zijn.

Veel teksten willen je informeren. De schrijver wil dan kennis met je delen. Als de tekst je ook iets wil leren, spreken we van een uiteenzetting. De eigen mening van de schrijver zal hierbij geen rol spelen.

Een speciale vorm van informeren is beschouwen/opiniëren. In een beschouwing wordt een onderwerp op verschillende manieren bekeken. Welke meningen bestaan over het onderwerp, wat voor een oplossingen zijn er en wat zijn de voor- en nadelen van de oplossingen?

In een betogende tekst wil de schrijver dat jij zijn standpunt gaat delen. Hij zal argumenten voor zijn standpunt geven. Denk bijvoorbeeld over een tekst waarin de schrijver betoogt waarom mensen niet langer vlees moeten eten.

Als een schrijver wil dat je iets gaat doen, spreken we van activeren. Als je bijvoorbeeld een advertentie leest over een nieuwe sportschoen, probeert de schrijver je te activeren om deze schoon te gaan kopen.

Zakelijke <=> fictionele teksten

Zakelijke teksten gaan over gebeurtenissen in de werkelijkheid. De lezer mag verwachten dat ze ware feiten bevatten. Berichten in kranten, op websites van kranten en teksten in studieboeken noemen ook wel non-fictie.
Fictionele teksten gaan niet over werkelijk gebeurde zaken. De schrijver heeft ze bedacht. De personen en gebeurtenissen bestaan niet in het echt. Daarom noemen we stripverhalen, verhalen, romans en gedichten fictie.

Nepnieuws

Nepnieuws (fakenews) lijkt over gebeurtenissen in de werkelijkheid te gaan, maar bevat geen echte feiten. Het wordt ook vaak in de vorm van serieus nieuws gegoten.

Als je moet vaststellen of iets echt of nep is, moet je letten op:

  1. Wie is de afzender van het bericht?
    Bestaat de persoon wel echt? Controleer dat.
  2. Wat wil de schrijver bereiken?
    Waarom is het artikel geschreven en voor wie? Welke belangen heeft de schrijver?
  3. Welke techniek of drogreden is gebruikt?
    Speelt men op de emotie? Is er gebruik gemaakt van drogredenen? Let daarbij op illustraties, foto’s en typografie?
  4. Onderzoek of het waar is.?
    Gaat het om onderzoek? Kijk dan kritisch naar de onderzoekmethoden.
  5. Onderzoek de bron.
    Bestaat de bron echt en is het bericht niet uit de context gehaald? Let daarbij ook op foto’s. Via Google kan je er achter komen waar en wanneer die eerder hebben gestaan.

video
  • Video

oefening
  • Oefening 1
  • Schrijfdoelen en tekstsoorten

oefening
  • Oefening 2
  • Schrijfdoel, tekstsoort en tekststructuur

uitleg
  • Uitleg 

  • Publieksgerichtheid

Een goede schrijver houdt bij het schrijven van zijn teksten rekening met zijn publiek. Hij past zijn toon en taalgebruik aan bij wat zijn publiek verwacht en ook houdt hij rekening met wat al bekend is over het onderwerp.

Bekijk voordat je verder gaat met de theorie eerst het filmpje in het blokje hieronder.

Om erachter te komen voor welk publiek een tekst geschreven is, moet je letten op:

    • het onderwerp
      Hoe staan de lezers tegenover het onderwerp? Zijn ze geïnteresseerd, staan ze er negatief tegenover of zijn ze neutraal?
    • de inhoud
      Hebben de lezers al enige voorkennis of niet. Ook schat een schrijver in wat zijn publiek wil weten (alleen de hoofdzaken, de achtergronden, verschillende meningen of andere zaken).
    • het taalgebruik
      Een schrijver stemt zijn tekst met zijn taalgebruik en toon af op zijn publiek. Voor jongeren zal hij niet zoveel moeilijke woorden gebruiken en geen lange en ingewikkelde zinnen maken. Zijn toon zal wat informeler en populairder zijn. Voor oudere en hoogopgeleide lezers zal hij zijn taalgebruik aanpassen. Andere teksten kunnen moeilijker geschreven zijn door bijvoorbeeld veel vakjargon (Engelse termen) en veel figuurlijk taalgebruik.
    • de plaats van publicatie
      In de Margriet of Nieuwe Revu zal het taalgebruik anders zijn dan in het artsen tijdschrift Medisch Contact of National Geographic. Bepaalde kranten zoals de NRC en de Volkskrant zijn vooral gericht op een wat hoger opgeleid publiek.
    • de lay-out
      Tijdschriften voor jongeren (Cosmogirl, Yes), roddelbladen (Prive, Story) en populaire weekbladen (Panorama, Nieuwe Revu) hebben vaak veel foto’s, gebruiken veel kleuren en grote koppen.
      Populairwetenschappelijke tijdschriften (Kijk, Quest) zijn al rustiger wat betreft lay-out en wetenschappelijke tijdschriften (Onze Taal, Holland Historisch Tijdschrift) zijn qua opmaak nog zakelijker en minder geïllustreerd.

video
  • Video

uitleg
  • Uitleg 

  • Tekstindeling en tekststructuren

1.  Tekstindeling

Een zakelijke tekst (artikel, brief, beschouwing, enzovoort) heeft vaak een vaste indeling: inleiding, middenstuk en slot. Elk deel heeft een specifieke functie en kan uit meer dan één alinea bestaan. Het middenstuk bestaat meestal uit verschillende alinea’s, inleiding en slot vaak uit één.

Functies van tekstdelen:

Inleiding

  • de belangstelling wekken van de lezer door bijvoorbeeld in te gaan op een actuele gebeurtenis, het vertellen van een anekdote of het belang van de lezer bij de zaak benadrukken.
  • onderwerp, vraagstelling (in een beschouwing) of de mening die een schrijver over het onderwerp heeft (= standpunt in een betoog) introduceren.
  • de opbouw (welke deelonderwerpen er behandeld worden) aankondigen.

Je herkent een inleiding soms ook aan een ander lettertype of omdat die vetgedrukt is.

Middenstuk

  • hoofdgedachte uitwerken
  • per alinea of groepje alinea’s een deelonderwerp uitwerken
  • De eerste zinnen van een alinea introduceren vaak een deelonderwerp en
    verbindingswoorden geven vaak het verband tussen de alinea’s aan.

Slot

  • samenvatting
  • conclusie
  • oproep
  • afweging
  • aanbeveling

Inleiding, middenstuk en slot worden vaak gescheiden door een witregel.

2. Tekststructuren

Veel teksten zijn opgebouwd volgens een vaste structuur. Het is belangrijk dat je die herkent omdat je daardoor de tekst beter begrijpt. Deze structuren geven antwoord op een aantal vragen. Als je je voorbereidt op het schrijven van een tekst, is je schrijfplan volledig als je antwoorden hebt op de onderliggende vragen.

Hieronder geven we schematisch een paar veel voorkomende structuren weer.

a. Argumentatiestructuur

Inleiding | standpunt
Middenstuk | argument(en) (voor en tegen met weerlegging) voor je standpunt
Slot | herhaling standpunt

b. Probleem – oplossingsstructuur

Inleiding |  probleem
Middenstuk | oorzaken, gevolgen en mogelijke oplossingen
Slot | de beste oplossing

c. Verklaringsstructuur

Inleiding | beschrijving verschijnsel
Middenstuk | redenen, oorzaken en gevolgen
slot | beste verklaring, samenvatting

d. Verleden/heden/toekomststructuur

Inleiding | introductie onderwerp
Middenstuk | situatie vroeger, situatie nu,
Slot | toekomstverwachting

e. Vraag – antwoordstructuur

Inleiding | vraag
Middenstuk | antwoorden
Slot | samenvatting of conclusie

3. De alinea

Een tekst is opgebouwd uit alinea’s.

De kernzin geeft de hoofdgedachte van de alinea weer. Meestal is dat de eerste zin en soms de laatste. Een andere plaats is echter ook mogelijk.

Bestudeer de volgende tekst:

Neurofeedback is een behandelmethode waarbij afwijkende hersenactiviteit getraind wordt om klachten te verminderen.

Bij mensen met hersenletsel of klachten zoals stress, pijn, vermoeidheid of hyperactiviteit, is de hersenactiviteit ontregeld. De hersenen werken bijvoorbeeld te traag, waardoor alledaagse handelingen veel energie kosten. Hoe meer de hersenen ontregeld zijn, hoe ernstiger de klachten kunnen zijn. Met neurofeedback kun je leren de hersenactiviteit te beïnvloeden zodat deze weer flexibel en stabiel wordt.

Neurofeedback bestaat uit het laten zien van de afwijkende hersenactiviteit aan de cliënt (feedback).
Als een hersengolf op een bepaald moment te veel aanwezig is, ziet u dat onmiddellijk als negatieve feedback op een beeldscherm. Zodra de hersengolf weer normale waardes heeft krijgt u positieve feedback. Hierdoor wordt een leerproces gestart waarbij de hersenen zelf leren om beter geactiveerd te zijn. De hersenen leren de toestanden van betere activiteit vast te houden. Hoe vaker neurofeedback wordt uitgevoerd, hoe beter de veranderingen in de hersenen worden vastgelegd.

Het effect van neurofeedback is echter niet alleen zichtbaar als veranderde hersenactiviteit, maar ook als betere prestaties van de hersenen en vermindering van klachten.

Bron: BMC Kampen

In de eerste twee alinea’s zijn de eerste zinnen (de eerste alinea bestaat maar uit één zin) de kernzinnen. Zij bevatten de belangrijkste mededeling. In de derde alinea bevat de laatste zin de belangrijkste mededeling. Hij vat samen waarom neurofeedback nuttig is.

4. Verbanden en verbindingswoorden

In elke tekst zit verband. Als dat niet zo is, is de tekst slechter te begrijpen voor een ander. Verbanden binnen zinnen, tussen zinnen, tussen alinea’s en grotere tekstgedeelten worden aangegeven met verbindingswoorden.

Voorbeelden:

  • Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen.
  • Hij zei dat hij meer dan drie uur getennist had.

Een bijzin begint bijna altijd met een verbindingswoord.
Bijzinnen kun je benoemen als zinsdelen en zinsdeelstukken.

Voorbeelden:

1. Hij is leuker dan zijn broer. (verband binnen een zin: dan = vergelijking)
2. Drinkwaterbedrijf Vitens meldde dat er een storing was bij het station dat water in de omgeving van Zaltbommel levert. Als gevolg daarvan konden inwoners van onder andere Zaltbommel, Kerkdriel en Velddriel tijdelijk beter geen kraanwater drinken (verband tussen zinnen: Als gevolg daarvan = oorzaak-gevolg).
3. Het bezit van wietplanten
Sinds 2013 geldt dat wie 5 wietplanten of minder heeft nooit vervolgd wordt. Vijf wietplanten zelf kweken neemt de wind uit de zeilen van het zwarte, illegale kweekcircuit.
Je mag die wietplanten alleen hebben als je geen lamp gebruikt en de wiet geen stankoverlast veroorzaakt. Wietplanten kunnen namelijk sterk ruiken. Deze geur wordt door sommige mensen als overlast ervaren (verband binnen een zin: en = opsomming, tussen zinnen: namelijk = reden en tussen alinea’s: alleen … als = voorwaarde).

In het volgende schema staan de belangrijkste verbanden met voorbeelden van verbindingswoorden.

Verbanden

Verbindingswoorden

tijd (chronologisch)

voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger, later

opsomming

en, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens, ten slotte

tegenstelling

maar, echter, hoewel, toch, daarentegen, staat tegenover

vergelijking

zoals, zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

voorbeeld/bewijs (toelichtend)

bijvoorbeeld, een voorbeeld (hier)van, zo, zoals, ter illustratie, daaruit blijkt

reden/verklaring (redengevend)

want, omdat, daarom, vanwege, immers, namelijk

voorwaarde (voorwaardelijk)

als, wanneer, mits, tenzij, in (voor) het geval dat

doel -middel

om te, daarmee, waarmee, opdat, door middel van

oorzaak -gevolg (oorzakelijk)

door, doordat, waardoor, te danken aan, zodoende

samenvatting (samenvattend)

samengevat, kortom, met andere woorden, vandaar dat, hieruit volgt

conclusie (concluderend)

dus, concluderend, kortom, daarom, al met al

In de videos hieronder wordt de theorie nog eens samengevat

video
  • Video

video
  • Video

oefening
  • Oefening 1
  • Functiewoorden

oefening
  • Oefening 2
  • Tekstopbouw

oefening
  • Oefening 3
  • verbindingswoorden

oefening
  • Oefening 4
  • verbindingswoorden

CambiumNed op Learnbeat

Gebruik de beste oefensite voor het vak Nederlands nu ook in de klas!