Voor het examen Nederlands moet je verslag doen van je leeservaringen met voor de havo 8 en het vwo 12 door jezelf geselecteerde literaire werken. Ook moet je de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis kennen. Op het vwo moeten er van de 12 te lezen werken minimaal 3 uit de periodes voor 1880 zijn.
In klas 4, 5 (en 6) maak je kennis met de blokken die hieronder een voor een worden behandeld.
Achtergrond
De tijd die we de middeleeuwen noemen ligt tussen ongeveer 500 en 1500 na het begin van onze jaartelling. In het begin zien we dat er een einde komt aan de bloeiperiode van het Romeinse rijk en dat er Germaanse rijken ontstaan. Het is de tijd dat de adel een belangrijk rol gaat spelen en waarin de architectuur bepaald wordt door de Romaanse kunst.
Rond 800 verovert Karel de Grote West-Europa. Hij brengt het christendom (katholicisme) en de officiële taal wordt het Latijn.
In de 11de en 12de eeuw zien we dat het economisch en cultureel beter gaat. Het is de tijd van de kruistochten en de ridderschap is toonaangevend, maar ook de geestelijkheid heeft veel macht. In de bouwkunst vervangt de gotische de Romaanse bouwstijl.
In 13de en 14de eeuw wordt een derde stand, de welvarende burgerij (naast de adel en de geestelijkheid) steeds belangrijker. Handel en nijverheid nemen toe en in Zuid-Nederland worden steden als Gent, Brugge, Antwerpen en Brussel belangrijke handelscentra. De uitvinding van het buskruit en de boekdrukkunst zijn belangrijke gebeurtenissen die een grote impact hebben op de samenleving. Burgers gaan zich met literatuur bezig houden in rederijkerskamers.
De middeleeuwse samenleving is hiërarchisch. We spreken van een standenmaatschappij en er is absolute gehoorzaamheid aan iedereen die boven je staat.
Elke stand heeft zijn eigen literatuur en je schreef voor de groep (stand). De schrijver zelf was niet belangrijk vandaar dat het werk veelal anoniem is. In de volgende paragrafen bespreken we de literatuur van de adel, de geestelijkheid en de burgerij.
De taal in de middeleeuwen
Als we kijken naar de taal in deze periode is 1170 een belangrijk jaar. Uit de tijd voor dat jaar zijn geen geschreven literaire teksten bewaard gebleven. We noemen deze tijd de Oudnederlandse periode. Wat we weten uit deze over de taal komt van onder andere aantekeningen in Latijnse geschriften.
De eerste literaire tekst is de zin “Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic anda thu, wat unbidan we nu?” en dateert uit de elfde eeuw en betekent zoiets als: Hebben alle vogels nesten begonnen behalve ik en jij?
Wetenschappelijke teksten werden in die tijd in het Latijn geschreven en pas na 1170 werden de eerste volksverhalen geschreven. We kennen wel sprookjes, sagen en dierenverhalen uit de periode voor 1170, maar die zijn mondeling overgeleverd (orale literatuur) en pas later opgeschreven.
Kenmerken middeleeuwse literatuur
Middeleeuwse literatuur (1170-1550)
De taal was het Middelnederlands of Diets (diet = volk). Het was een verzameling dialecten want er was nog geen eenheidstaal. De teksten (handschriften of manuscripten) werden in kloosters gemaakt.
Bekende handschriften die de tand des tijds hebben overleefd zijn het Huthemse handschrift en het Gruuthuse handschrift.
Belangrijkste kenmerken:
- De werken zijn geschreven in dichtvorm. De literatuur werd mondeling doorgegeven en dan is het makkelijker te onthouden als de regels rijmen.
- Het is volkskunst, geschreven voor de groep (gemeenschapskunst), eenvoudig en meestal anoniem.
- De middeleeuwer denkt theocentrisch en dat wat wil zeggen dat alles op god gericht is en het werk getuigt van katholieke vroomheid.
- Het werk is ook didactisch/moraliserend. Uit het werk moest wat te leren zijn (didactisch) en er moet in duidelijk worden wat goed en slecht is (moraliserend).
Je herkent de standenmaatschappij (adel, geestelijkheid en burgerij) in de werken.
Ridderromans, abele spelen liederen weerspiegelen de idealen van de adel. De invloed van de geestelijkheid zie je duidelijk terug in legenden, heiligenlevens en geestelijk toneel. De burgerij was op zoek naar kennis en las moraliserend en didactisch werk, de gewone man kijkt graag naar kluchten ook wel sotternieën of boerden (plat realistisch verhaaltje) genoemd.
Hoofse literatuur
Op de hoven van de adel diende men zich hoofs te gedragen. Het was belangrijk elkaar niet nodeloos te kwetsen. Er golden daarom allerlei regels omtrent gedrag. Je diende je correct te kleden, je aan tafel beschaafd te gedragen en een ander niet nodeloos te kwetsen. Het middel bij uitstek daartoe was zelfbeheersing. In allerlei literaire teksten werd getoond hoe je je op de juiste manier diende te gedragen.
Populair was de hoofse minnelyriek van bijvoorbeeld Hendrik van Veldeken.
Hoofs gedrag komen we verder tegen in hoofse ridderromans, maar ook in oosterse en klassieke romans en in abele spelen.
De ridderromans
Het woord ‘roman’ komt uit het Romaans en betekent verhaal.
We onderscheiden:
1. De voorhoofse ridderromans
De voorhoofse roman zijn vooral in Frankrijk ontstaan en worden daarom ook wel Frankische of Karelromans genoemd. Ze zijn rond 1100 opgeschreven. Een paar eeuwen na het overlijden van Karel de Grote dus. Deze romans hebben vaak een historische kern, maar daaromheen is veel verzonnen. Aan Karel worden vaak feiten toegeschreven die helemaal niet kloppen. We spreken dan van epische concentratie.
Kenmerken:
- Karel de Grote is de hoofdpersoon en beleeft allerlei (al dan niet waar gebeurd) avonturen.
- Ze zijn voorhoofs wat staat voor veel strijd en ruw gedrag met name ten opzichte van vrouwen.
- Trouw (ten opzichte van koning) was een belangrijk thema.
- Bijgeloof en tovenarij spelen een belangrijke rol.
Bekende Nederlands ridderromans zijn Het Roelantslied en Karel ende Elegast
2. De hoofse ridderromans
De hoofse ridderromans (vanaf 1150) worden verdeeld in Brits-Keltische, oosterse en klassieke romans. Ridders gedragen zich nog wel dapper en strijd komt veel voor, maar het gedrag tegenover de vrouw is duidelijk anders. De liefde speelt in de romans een belangrijke rol en ridders doen alles om een vaak onbereikbare geliefde te veroveren. Hoofs gedrag is daarbij het ideaal en dat kwam in de praktijk neer op beschaafdere omgangsvormen en onderdanig gedrag ten opzichte van de vrouw.
a. Brits-Keltische ridderromans
In deze romans wordt de strijd van Britse helden in de strijd tegen binnenvallende Angelen en Saksen verheerlijkt. Koning Arthur en zijn ridders van de tafelronde spelen de hoofdrol. De ridders verzamelden zich rond de ronde tafel en gingen vervolgens op avontuur. Tijdens de zoektocht (queeste) speelde de graal een belangrijke rol. De graal is van oorsprong een Brits Keltische toverbeker, later zag men hem als de beker die bij het laatste avondmaal van Christus gebruikt zou zijn. Alleen de ideale ridder was in staat deze beker, die verborgen was op een graalburcht, te vinden.
Franse dichters kwamen deze verhalen op het spoor en schreven Keltische ridderromans. De belangrijkste onder hen, Chrétien de Troyes schreef o.a. Lancelot en Perceval. In het Diets zijn de romans Walewein en Ferguut bekend.
b. De oosterse ridderromans
In de tijd van de kruistochten kwamen er contacten met Perzische en Arabische landen en werden hier allerlei oosterse verhalen bekend en deze beïnvloeden Europese schrijvers.
De hierdoor ontstane romans hebben een oosterse sfeer (oosterse vorsten met harems en veel pracht en praal). De ridders zijn dapper, maar vechten niet en de hoofse liefde is het belangrijkste thema. Hier is vooral de liefdesgeschiedenis van Floris ende Blanchefloer (in 1250 uit het Frans vertaald) bekend.
c. De klassieke ridderromans
Klassieke ridderromans spelen in de klassieke oudheid (de tijd van de Grieken en Romeinen).
Hierin vaak romantische verhalen waarin de hoofse liefde centraal staat. Bekend is Het prieel van Troyen (speelt tijdens het beleg van Troje).
Van den vos Reynaerde
In het oude India bestonden er al dierenverhalen. Ook de Grieken, Romeinen en Germanen kenden ze. In de middeleeuwse Esopet vinden we fabels terug van de Griekse dichter Aesopus (zesde eeuw voor Christus).
In de Roman de Renart vinden we allerlei verhalen over de vos. Ene Willem heeft een paar delen daarvan bewerkt en er bovendien nog een stuk aan toegevoegd. Onze Reinaert (rond 1200) is een maatschappijkritisch werk geworden. Dieren hebben erin menselijke eigenschappen. In het werk worden de gebreken van de adel, de geestelijkheid en het volk aan de kaak gesteld. Alleen op de burgerij komen we geen kritiek tegen. Reinaert legt de zwakheden van zijn tegenstanders bloot en profiteert daar op een sluwe manier van.
Van de vos Reynaerde wordt ook wel een dierenepos (heldengedicht met een dier in de hoofdrol) genoemd.
Burgerlijke kunst
In de dertiende eeuw worden de steden (vooral in Vlaanderen) door de opkomende handel en nijverheid steeds belangrijker. De burgers in deze steden wilden niet alleen meer geamuseerd worden, maar wilden zichzelf ontwikkelen en daartoe kennis vergaren.
Als gevolg van deze ontwikkeling ontstond vanaf (± 1260) de didactische literatuur. De belangrijkste vertegenwoordiger hiervan werd Jacob van Maerlant.
Hij schreef aanvankelijk wel eerst ridderromans, maar na 1266 ontstond zijn belangrijke werk: Der naturen Bloeme (over de natuur), De Rijmbijbel (bijbelse geschiedenis) en de Spieghel Historiael (geschiedenis). Hij probeerde alles zo waarheidsgetrouw mogelijk weer te geven, maar wetenschappelijk stellen de werken niet veel voor. Ze geven wel een aardige idee van het wereldbeeld van de middeleeuwer.
Een beschrijving van een ezel in Der naturen bloeme.
Asinus
Asinus dats des esels name
lelic dier ende ombequame.
Met groten hoofde met oren lanc
ende sere traghe an sinen ganc
ende dat niet can werden vet
Op sine scoudere es gheset
dat teken vander passien ons heren
om dat hi ons wilde leeren
omoedecheit; reet hi sulc paard
al dar hi voer ter passien waart*)
die esel hi ne can niet vechten
ende hi ghedoghet ook van knechten
sware steken ende slaghe
*) waarmee hij het lijden tegemoet ging
Naast dit soort werk schreef Van Maerlant kritisch werk zoals het gedicht Der kerken claghen (aanval op de rijkdom van bepaalde priesters) en Vanden Lande van Oversee (over de onverschilligheid tegenover het verlies van het Heilige Land).
Geestelijke literatuur
In de loop van de middeleeuwen werd het katholicisme steeds belangrijker en worden Germaanse natuurgodsdiensten verdreven. Rond 1000 maakt het katholicisme een enorme bloei door.
In kloosters worden door monniken talloze teksten vervaardigd met het doel op te roepen tot een vromer leven en het ware geloof te verkondigen.
De volgende genres (het lied komt later) komen hier aan de orde:
- Legenden
Een legende is een religieus verhaal met een historische kern, maar berust verder op veel fantasie en wonderen komen regelmatig voor.
Bekend zijn de Marialegenden die ter ere van Maria zijn geschreven. Telkens blijkt dat het goed met je komt, als je maar op Maria blijft vertrouwen. Beatrijs is hiervan de beroemdste.
Beatrijs verlaat het klooster om met haar minnaar samen te leven. Als hij haar verlaat, belandt zij in de prostitutie. Als zij na veel omzwervingen terugkeert naar het klooster, blijkt Maria al die tijd haar plaats in het klooster te hebben ingenomen.
- Exempelen
Een exempel (letterlijk voorbeeld) is een kort verhaal om het publiek te overtuigen van het geloof en om het gegeven voorbeeld na te laten volgen.
Een fragment uit een exempel:
Van enen clerc die die duvel sach sitten in die kerke mit enen inthorn an sinen halse ende
screef der menschen sonden.
Te Toledo was enen clerc, een dyake, die gode diende ende onser liever vrouwen maria.
Het ghebuerde eens op eenre tijt inder kerken onder den heiligen dienst der missen,
dat dese clerc sach, dat die duvel sat in een veynster vander kerken ende hi hadde
een inthoorn an sinen hals ende sat ende screef alle die ijdel woerden, diemen inder
kerken sprac. Ende sonderlinghe screef hi op dat pas dat twie vrouwen te samen spraken.
Ende doe hem den brief ten lesten te cleyn viel, so woude hise mit sinen tanden recken
ende het ontghinc hem wtten tanden ende hi sloech sijn hoeft teghen die muer dattet
seer lude clapte. Doe dese clerc dit hoerde ende sach, doe wort hi seer lude lachende,
so dattet den volc seer verwonderde diet saghen, wat den clerc letten mochte, want
nyement en sach den duvel dan hi alleen.’ Om deze oneerbiedigheid werd hij afgezet,
maar op zijn smeeken kwam Maria hem te hulp en gaf hem in den slaap den ‘brief’,
waardoor hij zich rechtvaardigen kon.
Korte samenvatting:
Het verhaal van een klerk(geestelijke) die de duivel met een inktkoker om zijn nek in
de kerk zag zitten en die (duivel) schreef de zonden van de mensen op.
De duivel noteerde waar twee vrouwen in de kerk over zaten te roddelen. Toen het stuk
papier te klein werd, probeerde hij het met zijn tanden uit te rekken.De brief
ontglipte hem en hij sloeg met zijn hoofd tegen de muur. Dat gaf een harde klap
waardoor de klerk zeer hard moest lachen. De klerk werd hierom uit zijn ambt gezet.
Maar Maria gaf hem een brief waarmee hij zijn gedrag tegenover de bisschop kon
verklaren en de klerk mocht zijn werk hervatten.
- Mystiek
Onder mystiek verstaan we het streven om door gebed, meditatie, onthouding en soms zelfkwelling te komen tot het opgaan in God. Het zich één voelen geeft de grootste verrukking, de extase. Onze belangrijkste schrijfster op dit gebied is Hadewych. Zij beschrijft in haar werk haar mystieke ervaringen.
Fragment uit het eerste visioen van Hadewijch.
Op die geweldige stad zat diegene die ik zochte ende daar ik een met hadde begeerd
te zine gebrukelijke*. Zine vorme was onzeggelijke eniger redenen. Zine hoofd
was groot ende wijd ende kersp van witter varwen, ende was gekroond met ere krone,
die geleek ene stene, die heet sardonius, ende heeft drie varwen: zwart, wit ende
rood. Zine ogen waren aan te ziene wonderlijke onzeggelijk, ende alle dink trekkend
e in hem in Minnen*. Daar en mag ik niet af te woorde bringen. Want die ontellijke
grote schoonheid ende overzoete zoetigheid van die werdelijke, wonderlijke aanschine,
dat benam mi alle redene van hem in gelikenessen. Ende mijn lief gaf mi hemzelve in
verstannesse zijnszelfs ende in gevoelne. Maar doen ik en zag, doen viel ik hem te
voete, want ik bekinde dat ik al die weg te hem was geleid*.
- *daar ik een met hadde begeerd te zine gebrukelijke = met wie ik me in genot had
willen verenigen
- *ende alle dink trekkende in hem in Minnen. = en alles in liefde tot zich
trekkende.
- *want ik bekinde dat ik al die weg te hem was geleid. = want ik besefte dat
ik tijdens die hele tocht naar hem was geleid.
Het middeleeuwse toneel
We verdelen het toneel in de middeleeuwen in wereldlijk en geestelijk toneel.
A. Het wereldlijk toneel
Deze toneelstukken zijn waarschijnlijk ontstaan uit bewerkingen van ridderverhalen. We vinden in het Hulthemse handschrift vier abele spelen en een aantal sotternieën. Het woord abel staat voor fraai, voortreffelijk. Er zijn slechts vier abele spelen (Esmoreit, Gloriant, Lanseloet van Denemarken en Van de winter ende van den somer) bewaard gebleven en ze gaan over de hoofse liefde.
Vaak werd er na het spelen van een abel spel een sotternie opgevoerd. Een sotternie (ook wel klucht) is een, kort komisch toneelstuk met een platte inhoud (veel seksueel getinte grappen).
B. Geestelijk toneel
Bij het geestelijk toneel onderscheiden we drie soorten toneelstukken:
1. mysteriespelen
In een mysteriespel worden gebeurtenissen uit de bijbel (bv. de zondeval) nagespeeld.
2. mirakelspelen
In een mirakelspel gebeurt door tussenkomst van Maria of een andere heilige een wonder.
Het bekendste Mirakelspel is Mariken van Nieumeghen.
3. moraliteiten
In een moraliteit of sinnespel wordt een levensles of geloofswaarheid verkondigd.
Kenmerkend voor deze spelen is dat bepaalde begrippen (dood, deugd, moed e.d.) door acteurs worden gespeeld.
Deze symbolische figuren worden ook wel allegorische figuren genoemd.
De bekendste moraliteit is Elckerlyc.
Het lied in de middeleeuwen
Alhoewel er niet zo veel teksten van liederen zijn uit deze periode weten we uit andere bronnen dat het lied zeer populair was in de middeleeuwen. We onderscheiden:
a. Wereldlijke liederen
In die tijd werd er op feesten en bij optochten veel gezongen. Zo kennen we een aantal dans-, liefdes- en drinkliederen en volksballaden uit die tijd. Beroemd is de volksballade (sprongsgewijze verteld en met veel herhalingen) Het lied van heer Halewijn.
Naast deze liederen kennen we ook een aantal liederen waarin het persoonlijk gevoel overheerst (cultuurliederen). Een bekend voorbeeld daarvan is het Egidiuslied.
Bekend zijn ook de vagantenliederen. Vaganten waren dichters die rondtrokken en op straat hun liederen zongen. Een uitgebreide verzameling vagantenliederen vind je in de Carmina Burana. Op muziek gezet en vooral bekend geworden door de bewerking van Carl Orf.
b. Geestelijke liederen uit deze tijd bestaan vooral uit kerst- en paasliederen die op belangrijke feestdagen werden gezongen. Daarnaast kennen we passieliederen en mystieke liederen
De rederijkers
Aan het eind van de middeleeuwen (vanaf 1450) spelen zogenaamde rederijkerskamers een belangrijke rol in de literatuur. Rederijkerskamers (chambres de rhétorique) zijn waarschijnlijk in de zuidelijke Nederlanden ontstaan uit een soort gilden.
Was de burgerlijke literatuur vaak al niet meer anoniem, bij de rederijkers was dat zeker niet het geval. Zij vormen met hun veel individuelere opstelling de overgang naar De Renaissance.
De kamers hielden zich bezig met de toneel- en dichtkunst en de kunst van de welsprekendheid (retorica). Belangrijk in zo’n kamer waren de prins (soort beschermheer), de deken (voorzitter) en de factor (artistiek leider).
De kamers organiseerden grote feesten (landjuwelen) waarop toneelstukken werden uitgevoerd en voor de mooiste werken waren er prijzen. Elke kamer had een blazoen (wapen) en devies (spreuk).
De rederijkers legden veel nadruk op de vorm wat leidde tot nogal onnatuurlijk werk. Men dacht dat je door veel oefening vanzelf een goed dichter werd. Alles werd op rijm gezet, maar artistiek stelde het niet zo veel voor.
Enkele dichtvormen die door de rederijkers werden beoefend zijn:
Het rondeel
Het rondeel is een gedicht van acht, twaalf of dertien regels. Er worden twee rijmklanken gebruikt en één versregel wordt herhaald. De eerste, vierde en zevende net als de tweede en achtste zijn aan elkaar gelijk.
Voorbeeld:
Die door de wereld zal geraken,
die moet konnen huilen metten honden
ende moet ook konnen diverse spraken. (je taal aanpassen)
Die door de wereld zal geraken,
hier waarheid zeggen ende ginder missaken, (leugens)
voren zalven ende achter wonden.
Die door de wereld zal geraken,
die moet konnen huilen metten honden.
Anthonis de Roovere (1430 – 1482)
Het acrostichon
In een Acrostichon of naamdicht vormen de eerste letters van elke strofe de naam van degene aan wie het gedicht is opgedragen.
Voorbeeld : Het Wilhelmus
Het kreeftdicht
Het kreeftdicht of retrograde is een versvorm waarbij de regels van voor naar achteren en andersom gelezen kunnen worden zonder dat de betekenis verandert. Je kunt het vergelijken met een palindroom.
Achtergrond
Grote uitvindingen zoals de uitvinding van het buskruit, de kompas en de boekdrukkunst hadden grote invloed op het dagelijks leven. Vooral de uitvinding van de boekdrukkunst (± 1450) zorgde ervoor dat nieuwe opvattingen en ideeën makkelijk verspreid konden worden en veel meer mensen dan daarvoor waren in staat een boek aan te schaffen.
Terwijl de schrijver in de middeleeuwen vooral deel uitmaakte van een groep, ging hij in de zestiende eeuw meer en meer van zichzelf uit. In zijn werk vind je dan ook veel meer persoonlijke ideeën dan in de tijd daarvoor.
Aan het eind van de middeleeuwen waren de Nederlanden onderdeel van het koninkrijk Spanje. We hadden één vorst, maar vormden geen eenheid.
Karel V en later zijn opvolger Filips II (1555), wilden er een sterke staat met één vorst (eenheidsstreven) en één (rooms-katholiek) geloof van maken. Onder hen werden de volgelingen van de het nieuwe geloof van Luther en Calvijn streng vervolgd.
In de Nederlanden verzette men zich hevig tegen het streven van Karel V en Filips II. En nadat in 1566 de Beeldenstorm plaatsvond, begon in 1568 onder aanvoering van Willem van Oranje de Tachtigjarige oorlog.
In de literatuur uit die tijd lezen we veel over opvattingen over geloof en verzet tegen de Spanjaarden. Anna Bijns bijvoorbeeld verdedigde het katholieke geloof en Marnix van St. Aldengonde de reformatie. De geuzenliederen vertellen ons meer over de strijd tegen Spanje.
In de kunst en literatuur is vooral de Renaissance belangrijk. Onder invloed van de oude Grieken en Romeinen wordt het streven naar schoonheid erg belangrijk.
Daarnaast ontstond er het humanisme, een stroming in de filosofie waarbij men van de mens zelf uitgaat.
De renaissance
De renaissance (wedergeboorte, herleving van de kunst van de klassieken) ontstond rond 1400 in Italië. Bij de renaissance gaat het allereerst om opvattingen over de kunst.
In de literatuur was Francesco Petrarca het grote voorbeeld. Zijn sonnetten over zijn geliefde Laura hadden grote invloed op andere dichters.
De belangrijkste kenmerken van de renaissance waren:
- In de kunst en cultuur laat men zich leiden door de opvattingen daarover van de Grieken en Romeinen.
- Men heeft een antropocentrische levenshouding. Dat wil zeggen dat de mens centraal staat.
- Er wordt bewust gestreefd naar artistieke vormschoonheid.
- De kunstenaar zelf en niet de groep is belangrijk. De kunstenaar is niet langer anoniem en wordt geëerd.
- Nieuwe genres zoals sonnetten, odes, brieven, biografieën, geschiedschrijving, emblemata en de klassieken tragedie doen hun intrede.
Enkele schrijvers
Jan van der Noot
Jan van der Noot (1540-1606), geboren in Antwerpen is vooral bekend geworden door zijn dichtbundel Het Bosken. In deze bundel staan klassieke versvormen zoals sonnet en ode waarin de kenmerken van de Renaissance naar voren komen: de verheerlijking van de schoonheid, de natuur, de vrouw en de trots op het kunstenaarschap zijn duidelijk aanwezig.
Zie het sonnet Aan Olympia:
Aan Olympia
Ick sagh mijn Nimphe in t’ suetste van het Jaer
In eenen beemdt, geleghen aan de sije
Van eenen hof alleen, eerlijck en blije.
Neffens een gracht, waer af het water claer
Geboordt met lis, cruydt en bloemen, veur-waer
Lustigher scheen dan alle schilderije,
Noit man en sagh’ schoonder tapisseije,
Soo schoon was ‘t veld gebloeydt soo hier en soo daer.
Als Flora jent sat sij daer op bloemen:
Deur heur schoonheydt magh-men se Venus noemen,
Om heur verstand Minerva wijs van sinne:
Diana* oock om heur reyn eerlijck wesen:
Boven Juno is sy weerdt t’sijn gepresen.
T’ sindts die tyd aen queeldt mijn siele om heur minne.
Carel van Mander
Carel van Mander (1548-1606) vluchtte om zijn geloof van Vlaanderen naar Haarlem. Daar stichtte hij een schilderschool. Hij liet zijn leerlingen (onder wie Frans Hals) naar naaktmodel schilderen (voorheen in de Nederlanden nog niet eerder gebeurd). Naar Italiaans voorbeeld schrijft en publiceert hij het Schilderboeck. Hierin staan biografieën van Italiaanse en Nederlandse schilders.
Roemer Visscher
Roemer Visscher (1547 – 1620) was hoofd van de Amsterdamse rederijkerskamer De Eglantier. In het Saligh Roemershuis ontvangt hij tal van kunstenaars. Als schrijver is Roemer Visscher bekend geworden door zijn emblematabundel Sinnepoppen.
Succes had hij met zijn puntdichten. In deze puntdichten krijg je een aardig beeld van het leven in Amsterdam in die tijd.
Humanisme
De aanhangers van het humanisme streven naar een mens die zich niet laat leiden door anderen (de Kerk), maar zelfstandig op onderzoek uitgaat. Daarbij moet de mens bevrijd worden van bijgeloof en moet hij het geloof rationeel benaderen. Bij de humanisten herleeft het stoïcisme uit de klassieke oudheid. Volgens deze filosofische stroming, gebaseerd op de denkbeelden van de Griek Zeno, kan de mens alleen gelukkig worden als hij alles kalm en in zelfbeheersing aanvaardt. Vrijheid en verdraagzaamheid zijn daarbij heel belangrijk. Alleen als hij leeft volgens deze principes kan hij een ‘homo universalis’, een algemeen ontwikkelde persoonlijkheid worden.
Bekend voorbeeld van zo’n veelzijdig mens is de Italiaan Leonardo da Vinci.
Belangrijk voor hem waren de menswetenschappen grammatica, retorica (welsprekendheid), ethiek (dat deel van de filosofie dat zich bezighoudt met wat goed en slecht is), poëzie en geschiedenis.
De belangrijkste Nederlandse humanisten zijn Desiderius Erasmus, beroemd om zijn satirische boek ‘De lof der zotheid’(1511) dat de spot drijft met allerlei vastgeroeste opvattingen in de maatschappij en Dirck Volkertsz. Coornhert.
Coornhert vond zelfkennis essentieel. Als je jezelf kent, weet je wat je weet, maar ook wat je niet weet. Verdraagzaamheid en verzoening zijn bij hem erg belangrijk.
De reformatie en contrareformatie
Als Maarten Luther in 1517 zijn 95 stellingen op de deur van de slotkerk in Wittenberg spijkert, begint de reformatie. Hij heeft daarin vooral kritiek op misstanden in de rooms-katholieke kerk. Zijn opvattingen over het geloof vinden hier al snel gehoor. De mensen wilden zelf een oordeel over geloofszaken kunnen geven.
Ook de ideeën van Johannes Calvijn over de predestinatie werden door veel gelovigen overgenomen. Volgens deze opvattingen kom je in de hemel door uitverkiezing van God en niet door eigen verdiensten.
In de literatuur kom je de opvattingen van de reformatie tegen in o.a. psalm- en Bijbelvertalingen, martelaarsliederen en geuzenliederen.
Belangrijkste vertegenwoordiger van het verzet tegen de katholieke kerk was de calvinistische humanist Philips van Marnix van Sint Aldengonde (1540 -1598). In Den bijencorf der H. Roomse kerke levert hij felle kritiek op de autoriteiten en wantoestanden in de katholieke kerk.
De contrareformatie
De katholieke kerk verzet zich tegen de nieuwe opvattingen met de contrareformatie. De kerk verdedigt daarin haar geloof en men gaat allerlei misstanden te lijf.
Anna Bijns (1494 – 1575) werd een van de belangrijkste vertegenwoordigers van deze stroming. Zij verdedigt het katholieke geloof en zag in Luther de grote vijand.
Opstandsliteratuur
Door de strijd in de Tachtigjarige oorlog ontstond de opstandsliteratuur. Vooral de geuzen schreven in hun liederen over de opstand. Geuzen waren verzetsstrijders tegen het bewind van Filips II. De liederen waren sterk politiek en religieus van inhoud. Ze werden als pamflet verspreid en gaven vaak direct commentaar op belangrijke gebeurtenissen. Het Geuzenliedboek bevat een mooie verzameling van deze liederen.
Een bekend geuzenlied is het Wilhelmus uit omstreeks 1570 en misschien geschreven door Marnix van Sint Aldengonde. Het Wilhelmus is naar de vorm een acrostichon en inhoudelijk een propagandalied voor Willem van Oranje, in het lied een vrome en dappere strijder voor geloof en vaderland.
Achtergronden
Het begin van deze eeuw wordt nog beheerst door de tachtigjarige oorlog (1568 – 1648), maar na het 12-jarige bestand (1609 -1621) zijn de moeilijkste jaren voorbij. De oorlog eindigt uiteindelijk in 1648 met de Vrede van Munster
Na de val van Antwerpen (1585) komen veel kooplieden en industriëlen naar Amsterdam. De stad ontwikkelt zich voorspoedig en wordt een belangrijke havenstad en een invloedrijk financieel centrum. Nederland wordt daarnaast met het veroveren van Nederlands-Indië een belangrijke koloniale mogendheid.
Een bloeitijdperk van handel, kunst , nijverheid en wetenschap, de gouden eeuw breekt aan.
In Amsterdam vestigen zich veel rijke families, kunstenaars en geleerden. Leiden met haar universiteit wordt een belangrijk wetenschappelijk centrum. Kunstenaars als Rembrandt van Rijn, Jan Steen en Jan Vermeer en wetenschappers als Hugo de Groot, Christiaan Huygens, Herman Boerhaave en Antoni van Leeuwenhoek worden wereldberoemd.
Ook voor de taal was in deze eeuw veel belangstelling. Men zoekt naar demogelijkheid om te komen tot een eenheidstaal. Richtlijn werd de taal die men sprak in voorname kringen in de Hollandse steden. Van belang bij de groei naar een eenheidtaal is ook vooral de Statenbijbel geweest. Een nieuwe Bijbelvertaling die in 1637 verscheen.
Literair werd Amsterdam ook steeds meer het centrum. Literaire activiteiten speelden zich vooral af in rederijkerskamers. Traditionele opvattingen over de kunst moesten in deze kamers plaats maken voor de nieuwe opvattingen van de renaissance.
Onze literatuur
De literatuur in deze eeuw staat vooral onder invloed van de renaissance en het humanisme. In de literatuur kom je talloze Griekse en Romeinse goden en godinnen tegen en de nadruk lag vooral op het genieten van het dagelijks leven (‘carpe diem’ = pluk de dag). De schoonheid van het lichaam en leven staan volop in de belangstelling en schrijvers maakten veel gebruik van klassieke versvormen zoals het sonnet en ode en in de toneelkunst van de klassiek tragedie. Daarnaast werd er tijdens de tachtigjarige oorlog opstandsliteratuur geschreven en was er een meer realistische richting. Net als in de schilderkunst zijn er schrijvers, bijvoorbeeld Bredero, die het dagelijks leven zo natuurgetrouw mogelijk willen uitbeelden. En vanaf 1650 wordt de barok ook voor schrijvers een inspiratiebron. Als reactie op het evenwichtige van de renaissancekunst is de barok veel dynamischer. Schrijvers als Vondel gebruiken om de emotionaliteit aan te geven allerlei stijlmiddelen. Denk aan alliteratie, tegenstellingen, uitroeptekens en het gebruik van veel bijvoeglijke naamwoorden.
P.C. Hooft
P.C. Hooft (1581 – 1647) is de belangrijkste voorvechter van de renaissance-idealen in de Nederlanden. Toen hij zeventien was, reisde hij al naar Italië waar hij kennis maakte met de kunst en cultuur van de renaissance. Terug in Nederland ging hij bevlogen aan het werk met de nieuwe kunst. Hij schreef veel erotische gedichten en brieven. Thema van deze werken is vaak de verheerlijking van de geest en het uiterlijk van de geliefde.
Een Brief aan Tesselschade (fragment)
Me Joffr.heeft hier haere muilen gelaeten. Dit is een' leelijke vergetelheit. Want het waer beter dat
'er UE. de voeten vergeten had, en 't geen daeraen vast is. De vloer (acht jk) heeft UE. willen houden,
ende ghy zijt haer ontsnapt, gelijk Corisca den Satyr, daer de perrujk in den loop bleef. En zeeker,
steenen en planken leggen en treuren, omdat ze niet langer van die zoete treedtjens gestrookt werden.
Niettemin deze achteloosheit Uwer E. doet ons hoopen, dat wy noch eenigh ander overschot zullen
vinden ende moghelijk UE. hart hier in eenighen kamerhoek zal vergeten zijn.
Kort samengevat:
De geliefde (joffr) heeft haar schoentjes laten staan en de dichter vindt dat het beter was geweest
als datgene wat er aan vast zat (de geliefde) was achtergebleven. Maar het voorval doet hem hopen dat
zij hier in één of andere hoek haar hart heeft vergeten.
n 1609 wordt Hooft drost (burgemeester) van Muiden. Hij woonde daar ’s zomers op het Muiderslot en verzamelde daar in de zogenoemde ‘Muiderkring’ allerlei kunstenaars om zich heen. In deze tijd houdt hij voornamelijk bezig met het schrijven van toneel. Nadat hij al eerder het herderspel Granida (1605) had geschreven verschijnen er van hem nu o.a. de klassieke tragedie Geeraerdt van Velsen (1613) en het blijspel Warenar (1616).
In deze tijd begon Hooft ook aan het schrijven van de Nederlandsche historiën. Hierin beschrijft hij het ontstaan en het begin van de tachtigjarige oorlog tegen Spanje. Naar het voorbeeld van de Romeinse geschiedschrijver Tacitus probeert hij zich niet te laten meeslepen door emoties.
Joost van den Vondel
De doopsgezinde ouders van Joost van de Vondel (1587 – 1679) vertrekken na de val van Antwerpen naar Keulen waar zoon Joost is geboren. Als Joost een paar jaar is, vertrekt de familie naar Amsterdam waar vader een winkel in kousen en zijde begon die Joost later overneemt.
In deze tijd gaat Joost zich ook bezig houden met het schrijven van gedichten en toneelstukken.
Vondel keert zich fel tegen onverdraagzaamheid en onrecht en kiest hartstochtelijk partij in de godsdienstige (remonstranten tegenover contraremonstranten) en politieke (prins Maurits tegenover Johan van Oldenbarnevelt) conflicten in die tijd. Hij schrijft daarover een aantal hekeldichten waarvan ‘Op het stockske van Joan van Oldenbarnevelt’ het bekendste is.
Nadat hij 1632 zijn zoontje en 1633 zijn dochtertje had verloren, overleed in 1635 zijn vrouw. Over de dood van zijn kinderen schreef hij de elegieën Kinder-lyck en Uitvaert van mijn Dochterken.
Verder schreef hij de nodige gelegenheidsgedichten over gebeurtenissen in Amsterdam en christelijke feestdagen.
In 1637 schrijft Vondel zijn bekendste tragedie ‘Gijsbrecht van Aemstel’. Het stuk gaat over de brand en ondergang van Amsterdam in 1304. Nadat het in januari 1638 voor het eerst werd opgevoerd is het bijna elk jaar tot 1969 opgevoerd. In 2013 Heeft het toneelgezelschap Het Toneel Speelt deze traditie nieuw leven ingeblazen.
In 1640 bekeert hij zich tot het katholieke geloof. In de jaren daarna manifesteert Vondel zich vooral als toneelschrijver. Hij is in zijn werk bewogen en emotioneel. Hij dan veel meer barokkunstenaar geworden en dat herken je in zijn werk aan felle contrasten, veel uitroepen en hartstochtelijk taalgebruik. De bekendste toneelstukken zijn ‘Joseph in Dothan’(1640) en ’Lucifer’ (1654).
De laatste jaren van Vondels leven zijn door geldgebrek moeilijk. De oude dichter voorziet het einde en schrijft al vast een passend grafschrift:
‘Hier leit Vondel zonder rouw,
Hy is gestorven van de kouw.’
Hij sterft op 5 februari 1679, 91 jaar oud en werd in de Nieuwe Kerk op de Dam begraven.
G.A. Bredero
Gerbrand Adriaanzoon Bredero (1585 -1618) heeft bijna zijn gehele leven in Amsterdam gewoond.
Hij observeerde met plezier het dagelijks leven in deze snel groeiende stad. Hij beschrijft dat leven op een realistische wijze en maakt daarbij gebruik van de volkstaal. Hij is in zijn werk veel directer en menselijker dan zijn literaire tijdgenoten. Veel voorkomende motieven bij hem zijn de schoonheid van het vrouwelijk geslacht, het genot van alcohol en de daar onherroepelijk op volgende kater.
Steeds terugkerend motief is dan ook de spreuk ‘Het kan verkeren’ (of hoe alles in het leven kan veranderen). Bredero is vooral bekend geworden door zijn liederen, gedichten en toneelstukken. In zijn toneelstukken (beïnvloed door de Spaanse schelmenroman) vind je mooie beschrijvingen van het dagelijks leven in de levendige binnenstad van Amsterdam.
Bredero’s belangrijkste toneelstukken zijn de ‘Klucht van de koe’, de ‘Klucht van de molenaer’ en ’ De Spaanschen Brabander’
Cats en Huygens
Jacob Cats (1577 – 1660) was tijdens zijn leven dichter, advocaat en raadspensionaris. Hij liet in Den Haag het buitenverblijf Sorghvliet, het tegenwoordige Catshuis, bouwen. Hij was in zijn tijd als schrijver zeer populair met zijn moralistische verhalen over de liefde en het huwelijk. Hierin advies over allerlei seksuele en andere huwelijksproblemen.
Bekend van hem zijn ook zijn spreuken die hij overal in zijn werk opnam.
Constantijn Huygens ((1597 – 1687) was een veelzijdig mens. Hij sprak een groot aantal talen, bespeelde verschillende instrumenten, reist veel, was architect en staatsman en was bovendien een verdienstelijk dichter. Hij was met al deze talenten dan ook het Nederlandse voorbeeld van een ’ homo universalis’.
Hij beschrijft op humoristische wijze in zijn lofdicht op ’Voorhout’ allerlei vrijerijen die zich in deze straat moeten hebben afgespeeld.
In ‘Zeestraet’ vertelt hij over de aanleg van deze nieuwe weg tussen Den Haag en Scheveningen. Hij ontwerpt in 1651 het buitenverblijf Hofwijck dat hij in het gelijknamige gedicht beschrijft.
Het best komt zijn gevoel voor humor tot recht in zijn sneldichten, waarvan hij er duizenden heeft geschreven.
Huygens trouwt in 1627 met Suzanne van Baerle (door hem Sterre genoemd). Over haar schrijft hij verschillende gedichten. Zij sterft echter al vroeg (1637) en laat hem een dochter en vier zoons na. Hun zoon Christiaan werd later wereldberoemd door de uitvinding van het slingeruurwerk.
Achtergronden
Na de onstuimige zeventiende eeuw waarin Nederland onafhankelijk werd en een bloeiende economie kende, is de achttiende eeuw een nogal saaie periode waarin men genoot van de verworven rijkdommen. De literatuur werd in eerste instantie vooral beïnvloed door het Frans-classicisme.
Daarnaast zien we invloeden van het rationalisme en de verlichting. Franse schrijvers die hun land ontvlucht waren, spelen hierbij een belangrijke rol. In de tweede helft wordt ook het gevoel weer belangrijk en zien we het ontstaan van het de preromantiek. Als schrijvers daarbij in het uiterste vervallen spreken we van het sentimentalisme.
De tweede helft van deze eeuw wordt verder sterk beïnvloed door een conflict tussen groepen die de macht van de stadhouder wilden beperken (de patriotten) en de prinsgezinden die de macht van de stadhouder onveranderd wensten te zien.
Ook in Frankrijk wil de burgerij minder macht voor de koning en in 1789 breekt de Franse revolutie uit. En als de Fransen in 1795 Den Haag innemen komen we met het uitroepen van de Bataafse republiek geheel onder Franse invloed.
Pieter Langendijk
De belangrijkste vertegenwoordiger van het Frans- classicisme was in Nederland Pieter Langendijk (1683 – 1756).
Hij is vooral bekend geworden door zijn blijspel Het wederzijds huwelijksbedrog. In dit stuk besteedt hij veel aandacht aan de vorm (vijf bedrijven en zelfs eenheid van plaats, tijd en handeling).
De adellijke hoofdpersonen doen zich rijker voor dan ze zijn. Als dat bedrog uitkomt, zijn ze echt verliefd geworden. Het thema van het stuk is dat men zich niet beter moet voordoen dan men is. Andere bekende toneelstukken van hem zijn Don Quichot op de bruiloft van Kamacho en De wiskunstenaars of ’t gevluchte juffertje.
Verlichting/rationalisme
Vanaf 1725 zien we dat onze literatuur in toenemende mate beïnvloed wordt door het rationalisme. Rationalisten gaan ervan uit dat alleen het gebruik van het menselijk verstand (ratio) kan leiden tot zinnige kennis. Het verstand (de rede) kan de mens bevrijden van onwetendheid, bijgeloof en verstarde denkbeelden. De mens is van nature goed en als hij op de juiste manier gebruik maakt van de rede zal dat leiden tot voorspoed en geluk. Uit deze visie is de verlichting ontstaan.
Enkele belangrijke verlichtingsideeën zijn:
- Het deïsme: God bestaat wel, maar grijpt niet in in het bestaan van de mens.
- Het absolute koningschap wordt verworpen en moet plaats maken voor tolerantie, redelijkheid, gelijkheid en broederschap.
- In de opvoeding wordt er gestreefd naar vrijheid en zelfstandigheid van het kind.
Opvoeding is in de verlichting een belangrijk thema. Volgens rationalisten kan een kind alleen in vrijheid opgroeien tot een volwaardig burger. De Engelsman John Locke bijvoorbeeld had groot vertrouwen in de vormende mogelijkheden van de opvoeding.
In de tweede helft van de achttiende eeuw wordt naast het verstand ook het gevoel steeds belangrijker. Belangrijk waren daarbij de ideeën van de Fransman Jean Jacques Rousseau. Volgens Rousseau moest de mens terug naar de natuur, naar een mens die nog niet door materiële wensen van zichzelf vervreemd is. Een citaat: “Zich vervreemd voelen van de wereld was de waarheid kennen en het zijn de sociaal aangepasten die een niet-authentiek leven leiden”.
In de literatuur wordt er om deze ideeën te verspreiden gebruik gemaakt van nieuwe genres zoals het essay, de roman (in briefvorm), spectatoriale geschriften en imaginaire reisverhalen.
Enkele schrijvers
In Nederland schrijven vooral Betje Wolff, later samen met Aagje Deken en Hiëronymus van Alphen over de opvoeding. Justus van Effen gaf in navolging van de Engelsen Addisson and Steel hier de Hollandsche spectator uit. In dit tijdschrift bespreekt hij allerlei actuele thema’s.
Betje Wolff en Aagje Deken
Betje Wolff en Aagje Deken zijn vooral bekend geworden door hun roman in briefvorm ‘Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart’.
Betje beleeft op zeventienjarige leeftijd haar eerste erotische avontuur. De kerk is hier niet van gecharmeerd en plaatst haar onder toezicht. Een paar jaar later trouwt ze met dominee Wolff. In de jaren daarna verdiept ze zich in de ideeën van de verlichting. In haar geschriften heeft ze veel kritiek op de regenten in die tijd en de ouderwetse opvattingen van de kerk. Een van haar felste tegenstanders is Agatha Deken. Er ontstaat op een gegeven moment een briefwisseling tussen deze twee en er groeit een hechte vriendschap. Als in 1777 Sara’s man overlijdt, gaan ze bij elkaar wonen.
In 1782 verschijnt hun belangrijkste werk: de Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart. Hoofdpersoon Sara beleeft in dit boek allerlei avontuurtjes en heeft moeite op het rechte pad te blijven. Uiteindelijk trouwt ze met ene Hendrik Edeling.
Ze becommentariëren in deze brievenroman de zeden van de burgers in hun tijd en tonen zich voorstanders van de ideeën van de verlichting. Jonge meisjes moeten genoeg vrijheid krijgen om zich tot een zelfstandige persoonlijkheid te ontwikkelen, maar hebben daarbij wel leiding nodig die hen beschermt tegen ‘verstrooiende vermaken, door de mode en de luxe gewettigd‘.
Wolff en Deken zijn aanhangers van de patriotten en keren zich tegen de Oranjes. Met hun Gedichten en Liedjes voor het Vaderland steunen zij de radicale patriotten die in 1798 de macht grijpen.
Betje Wolff overlijdt op 5 november 1804 en negen dagen daarna Aagje Deken. Zij liggen samen begraven op de begraafplaats Ter Navolging in Scheveningen.
Justus van Effen
Naar het voorbeeld van de Engelse schrijvers Addison en Steele verschijnt in 1731 in Nederland ‘De Hollandsche spectator’. Redacteur Justus van Effen publiceert hierin allerlei essays (vertoogen) over verdraagzaamheid, opvoeding en rechten van burgers. In dat blad verschijnt in 1733 ook de novelle ‘De Oud-Hollandsche burgervrijage van Kobus en Agnietje. Dit verhaal gaat over twee jonge mensen die verliefd worden en uiteindelijk ook trouwen, hoewel Agnietje van een lager stand was. In de verlichting waren dit soort huwelijken voor het eerst mogelijk.
Hiëronymus van Alphen
Hiëronymus van Alphen is een overgangsfiguur: hij is enerzijds een verstandelijk opvoeder aan de andere kant is het persoonlijke gevoel bij hem erg belangrijk. Van Alphen is beroemd geworden door zijn bundel ‘Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen’. Wij vinden de gedichten nu braaf, maar in de achttiende eeuw waren ze vooruitstrevend. Op school en thuis werden kinderen streng opgevoed en gehoorzaamheid was erg belangrijk.
Door de ideeën van de verlichting kwam daar verandering in. De inhoud moest passen bij de ontwikkelingsfasen en belevingswereld van het kind en het geheel moest er aantrekkelijk uitzien voor het kind. Kinderen moesten spelenderwijs kunnen leren. Enkele titels van zijn gedichten: ’Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen, En waarom zou mij dan het leeren verveelen?’ En als een kind eerlijk en oprecht is, zullen zijn ouders hem vergeven: ‘Kom Keesje lief! hou op met krijten, Zei moeder toen: ‘k Wil u dien misslag niet verwijten, Hij kreeg een zoen.’ Zo leren kinderen wat goed en kwaad is en worden ze karaktervolle mensen: het ideaal van de verlichting. Van Alphen heeft ervoor gezorgd dat vrijere opvattingen over de opvoeding doordrongen tot brede lagen van de bevolking.
Zijn bekendste gedicht is ‘De Pruimenboom’.
De pruimeboom
Eene vertelling
Jantje zag eens pruimen hangen,
O! als eijeren zo groot.
't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
Schoon zijn vader 't hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
Noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
mist men vijf zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen,
En niet plukken: ik loop heen.
Zou ik, om een hand vol pruimen,
Ongehoorzaam wezen? Neen.
Voord ging Jantje: maar zijn vader,
Die hem stil beluisterd had,
Kwam hem in het loopen tegen,
Voor aan op het middelpad.
Kom mijn Jantje! zei de vader,
Kom mijn kleine hartedief!
Nu zal ik u pruimen plukken;
Nu heeft vader Jantje lief.
Daarop ging Papa aan 't schudden
Jantje raapte schielijk op;
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,
En liep heen op een galop.
Uit: Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen , 1779
Jacobys Bellamy
Na een moeilijke jeugd in Vlissingen gaat Jacobus Bellamy in Utrecht studeren. Daar publiceert hij de dichtbundel ‘Gezangen mijner jeugd’ (1782). De bundel gaat vooral over zijn geliefde Francina Baane (in de bundel Filis).
In de achttiende eeuw was Jacobus Bellamy een van de populairste dichters. Naast poëzie schreef hij politieke strijdverzen. Hij was patriot en verdedigt de idealen van de verlichting.
Bekende werken Vaderlandsche gezangen van Zelandus en het gedicht Roosje.
Kuschje
‘Gij zijt toch immer lastig!
Gij wilt gestadig kusschen! –
Wat doet toch al dat kusschen?
Wat wil dat toch beteeknen?’
Zoo sprak mijn schoone Fillis,
En keek met donkere oogen,
En wende ‘t hoofd ter zijde.
Ik greep haar lieve handjes,
En zei: mijn dierbaar meisje!
Mag ik u dan niet kusschen!…
Zij schudde ‘t hoofd en boog zich,
En drukte met haar lipjes
Mij zagtjes op de wangen.
Zij sloot mij in heur armen,
En zei: ‘wat is een kuschje? –
‘Wat wil het toch beteeknen?’
Mijn allerliefste meisje,
Het is de taal der liefde.
Zoo dikwerf onze lippen
Zich kusschende verëenen,
Dan denk ik: Liefste Fillis,
Gelijk ik met mijn lippen
Thans aan uw mondje kleeve,
Zoo, Liefste, is ook mijn leven
Verbonden aan het uwe.
Sentimentalisme
In de tweede helft van de 18e eeuw wordt het persoonlijk gevoelsleven steeds belangrijker. Als schrijvers daarbij hun gevoelens overdrijven, spreken we van het sentimentalisme. Kenmerkend is een sterke overgevoeligheid, het zoeken naar medelijden en zaken die tranen kunnen opwekken. De term komt van het boek A Sentimental Journey Through France and Italy van de Engelse schrijver Laurence Sterne. De psychologische roman is ontstaan tijdens deze periode. Onderwerpen waarover de sentimentelen veel schreven zijn religie, liefde, deugd, eenzaamheid, dood en zelfmoord.
We treffen deze motieven in het buitenland aan bij Friedrich Gottlieb Klopstock (Das Rosenband), Johann Wolfgang von Goethe (Die leiden des jungen Werthers) en Jean Jacques Rousseau. In Nederland wordt deze stroming het beste vertegenwoordigd door Rhijnvis Feith.
Rhijnvis Feith
Hoewel Feith beïnvloed is door de verlichting is hij in ons land de vertegenwoordiger van het sentimentalisme. Zijn roman Julia gaat over de tragische liefde tussen Eduard en Julia. Ze zijn hevig verliefd op elkaar, maar haar vader ziet deze minnaar niet zitten en Julia stelt voor elkaar voorlopig niet te ontmoeten. Eduard verlaat haar en begint aan een zwerftocht. Na een tijdje ontvangt hij een brief waarin Julia schrijft dat haar vader de relatie niet langer zal tegenwerken. Eduard gaat terug, maar bij het naderen van zijn woonplaats, ziet hij een begrafenisstoet. Julia is overleden en wordt naar haar graf gebracht. Eduard koopt vlak bij het graf een huis en wil daar wachten totdat ze elkaar weer zullen zien na zijn dood.
De roman is een prachtig voorbeeld van een sentimentele roman met motieven als liefde, eenzaamheid en dood. De geliefden brengen hun tijd het liefst ‘s nachts samen door op een kerkhof dicht bij een grafkelder met een treurwilg en onder het licht van de maan.
Achtergronden
In het begin van deze eeuw zijn we nog onder Franse invloed. In 1806 benoemt Napoleon zijn broer tot Koning van Holland en in 1810 worden we geheel bij Frankrijk ingelijfd.
Na drie jaar bezetting keert Willem I (zoon van de laatste Oranje-stadhouder) terug en hij wordt ingehuldigd als koning.
Nadat Napoleon in 1815 definitief is verslagen, wordt op het Congres van Wenen bepaald dat Nederland en België samengevoegd worden en voortaan het Koninkrijk der Nederlanden zullen vormen. In 1830 komen de Belgen echter in opstand en België wordt in 1839 een onafhankelijke staat.
We zien daarna dat in Nederland de politiek wordt gedomineerd door het liberalisme. De liberaal Thorbecke zorgt er bijvoorbeeld voor dat we in 1848 een nieuwe grondwet krijgen waarin het parlement een stuk meer macht krijgt.
De negentiende eeuw is de tijd waar op wetenschappelijk gebied (de fysica en de chemie) enorme vooruitgang wordt geboekt. Het is ook de tijd dat Darwin in 1859 komt met zijn boek ‘The Origin of Species’ waarin hij zijn evolutietheorie uitlegt.
In deze eeuw neemt ook de industrialisatie een vlucht met als gevolg een groeiende kloof tussen de rijken aan de ene kant en arbeiders en armen aan de andere kant. Met zijn ‘Das Kapital’ ( 1867) valt Karl Marx de kapitalistische maatschappijstructuur aan.
In de literatuur zagen we dat in de tweede helft van de achttiende eeuw het gevoel in de preromantiek belangrijk werd. In de negentiende eeuw wordt de romantiek de overheersende stroming. De romantiek is een nogal sombere gevoelsstroming terwijl op andere gebieden juist een sfeer van optimisme en vooruitgang heerst.
De Romantiek
De romantiek is een reactie geweest op de overwaardering van de rede en de strenge voorschriften van het Frans-classicisme. De industriële revolutie bracht niet de vooruitgang waarop men hoopte en het vertrouwen in het goede van de mens krijgt een knauw. Een romanticus leeft in onvrede met zijn omgeving, verzet zich tegen de burgermaatschappij en wordt beheerst door een pessimistisch levensgevoel. Hij laat zich daarbij leiden door emoties. Hij schept daarom een andere werkelijkheid om de ellende van het hier-en-nu te kunnen ontvluchten.
De belangrijkste kenmerken van de romantiek (vluchtwegen) zijn:
1. De liefde voor de natuur.
De natuur ervaart de romanticus als iets bovennatuurlijks. In een nachtelijke omgeving met maanlicht, ruïnes en graven kan hij de werkelijkheid in eenzaamheid ontvluchten. Deze kenmerken zagen we al bij Rhijnvis Feith en komen we nu tegen bij o.a. Guido Gezelle.
2. Grote belangstelling voor het verleden
Ook het verleden maakte het mogelijk om de dagelijkse ellende te ontsnappen. In het verleden (denk aan de gouden eeuw) stelden wij wat voor. Tollens beschrijft bijvoorbeeld in ‘De overwintering op Nova Zembla’ het wel en wee van Hollandse zeevaarders. Als het verleden van ons land wordt verheerlijkt , spreken we van nationale romantiek. Veel van de schrijvers zoals J.F. Oltmans, A.L.G. Bosboom Toussaint, Jacob van Lennep en Hendrik Conscience schreven historische romans. E. Potgieter schreef gedichten waarin bewonderend over ons verleden werd geschreven.
3. De religie als vlucht
Mensen wilden weg van de wereld zijn en het hiernamaals biedt deze mogelijkheid. In de Reveil-beweging zien we een streven te zoeken naar een verdieping van het religieuze gevoel.
Schrijvers: Willem Bilderdijk, Hendrik Conscience en in mindere mate Petrus Augustus de Génestet.
4. De humor
Met humor kan je de betrekkelijkheid van iets laten zien. Met zelfspot kan je proberen het ongeluk dat je overkomt, draagbaar te maken.
Schrijvers: François Haverschmidt, Johannes Kneppelhout, Multatuli, Hildebrand en De Schoolmeester.
5. Opstandigheid en individualisme
De romanticus lijdt aan de onvolmaaktheid van het bestaan, heeft last van Weltschmerz. Hij is dan ook vaak opstandig tegen alles wat burgerlijk is en heeft een sterke drang om zijn persoonlijke gedachten en gevoelens te uiten (Sturm und Drang).
Belangrijkste schrijver: Multatuli
François Haverschmidt
François studeerde theologie in Leiden. In zijn studententijd zou hij een man genaamd Piet Paaltjens hebben ontmoet. Haverschmidt publiceert in 1856 een verzameling parodieën die door Piet Paaltjens geschreven zouden zijn. Piet Paaltjens blijft hem bezig houden en in 1867 publiceert hij onder het pseudoniem Piet Paaltjens de bundel ‘Snikken en Grimlachjes’. Deze bundel zou hem beroemd maken. In deze bundel vallen zijn zwaarmoedigheid en humor op. Haverschmidt had last van weltschmerz. Hij spot met zijn eigen lijden. Aan de andere kant koestert hij ook zijn verlangen en angst voor de dood. Humor gebruikt hij om met zijn obsessie voor de dood om te gaan. Zijn humor is dus zowel grappig als tragisch, is ‘een lach en een traan’. Zijn depressiviteit gaat hem in de loop der tijd echter steeds meer beheersen en in 1894 pleegt hij tenslotte zelfmoord.
Gerrit van de Linde
Ook Gerrit van de Linde studeerde theologie in Leiden. Hij is beroemd geworden door de bundel De gedichten van Den Schoolmeester. Hij heeft hem zelf nooit gezien want de bundel verscheen een jaar nadat hij in Londen gestorven was.
Van de Linde leefde zich in zijn knittelverzen uit met vreemde rijmen en kolderieke teksten. Hij had maling aan de toen geldende voorschriften voor de poëzie. Hij schreef gedichten over het studentenleven en parodieën op de burgerlijk poëzie uit die tijd.
De Hond
Een hond is vermaard
Om zijn gezellige aard
En ‘t kwispelen van zijn staart.
Zijn neus, doorgaans rond,
staat gewoonlijk in ‘t front,
En zo lang die maar nat en fris is,
Is ‘t een bewijs, dat meneer zo gezond als een vis is
Een hond is iemand, die van zijn baas bijzonder veel houdt,
Die hij, om zo te spreken, als zijn derde vader beschouwt,
En die hem dikwijls een hele boerewoning toevertrouwt,
Waar hij door zijn blaffen bedelaars en dieven vandaan weet te jagen
En de post van portier waarneemt, zonder er ooit geld voor te vragen.
Als een haas niet op zijn tellen past,
Wordt hij dikwijls door een hond verrast;
Doch een hond loopt er ook wel tegen aan,
Als men hem in de hondsdagen uit laat gaan.
Menig een blinde hond
Is verdronken, omdat hij geen zwemmen verstond;
Doch zodra zij dit verstaan,
Kan men ze rustig uit baaien laten gaan.
Honden zijn dol op kalfslever en benen;
Doch, volgens Esopus, loopt er dikwijls een derde mee henen.
Ook nuttigt een hond met plezier water en droog brood;
Doch een pak slaag, daar heeft hij een broer aan dood.
Het opzetten is ook iets, daar hij niets om geeft,
Als het maar niet begonnen wordt, terwijl hij nog leeft.
Ook blaffen honden niet langer, als ze eenmaal dood zijn;
Anders zou het leven op een hondenkerkhof te groot zijn.
*) waarmee hij het lijden tegemoet ging
Multatuli
Onder het pseudoniem Multatuli (betekenis: ik heb veel geleden.) publiceerde Eduard Douwes Dekker in 1860 ‘Max Havelaar of De koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij’. Dekker was is in 1856 assistent-resident van Lebak geworden en raakte verstrikt in allerlei interne conflicten van de bestuurlijk elite.
Dekker wordt overgeplaatst en neemt tenslotte teleurgesteld ontslag en keert terug naar Europa. Hij schrijft daar de Max Havelaar. Hij keert zich in dit boek tegen het Nederlandse gezag en stelt de uitbuiting van de bevolking van Java aan de orde. Het boek maakte al direct veel indruk en werd overal op de wereld vertaald. Tot op de dag van vandaag zijn de meningen over het boek verdeeld. Centraal staat dan de vraag of Dekker een reëel beeld van het Nederlandse koloniale bestuur geeft of dat hij het boek schreef om eerherstel te krijgen.
Na de publicatie was Dekker een beroemd schrijver met veel bewonderaars. Het belangrijkste werk dat hij vervolgens schrijft, verscheen in zeven bundels Ideeën. Hierin allerlei schetsen, verhalen en beschouwingen over een veelheid van onderwerpen.
P.A. de Génestet
De Génestet had een moeilijke jeugd. Hij verloor op jonge leeftijd zijn ouders, was zelf vaak ziek en in zijn omgeving stierven nogal wat mensen aan tbc. Aan deze ziekte zal hij zelf later ook sterven. Hij is sterk beïnvloed door romantische dichters uit zijn tijd.
Poëzie roept bij hem veel emoties op. Hij noemt het ‘vliegen’ een soort vluchten uit de werkelijkheid. Zijn gevoeligheid en eenvoudige manier van schrijven maakten hem in zijn tijd enorm populair. De Génestet schreef ook, hij was tenslotte dominee, veel over religie.
Nicolaas Beets
Beets, die schreef onder het pseudoniem Hildebrand, was predikant in o.a. Utrecht. In deze stad was hij ook hoogleraar. Hij is vooral beroemd geworden door zijn verhalen over zijn studententijd in de ‘Camera Obscura’ (1839).
Beets, die schreef onder het pseudoniem Hildebrand, was predikant in o.a. Utrecht. In deze stad was hij ook hoogleraar. Hij is vooral beroemd geworden door zijn verhalen over zijn studententijd in de ‘Camera Obscura’ (1839).
Met een camera obscura projecteer je de werkelijkheid op een wand en je hoeft die werkelijkheid alleen maar over te tekenen. Maar Hildebrand doet meer dan alleen beschrijven, hij neemt het gedrag van de ‘gegoede stand’ ironisch onder de loep. Hij vindt ze maar burgerlijk en heeft er geen goed woord voor over. Zijn typeringen van de verhaalfiguren en de geestige beschrijvingen van het dagelijks leven maakten hem in zijn tijd heel populair.
Guido Gezelle
Gezelle was een belangrijke vertegenwoordiger van de Vlaamse beweging. Hij wilde met zijn werk de Vlaamse zaak dienen. In zijn werk vind je aandacht voor de oude Vlaamse volkstaal en het Vlaamse verleden. Gezelle volgde een priesteropleiding, studeerde filosofie en theologie en was een tijd leraar. Later was hij conrector en onderpastor. Thema’s die je regelmatig in zijn werk tegenkomt, zijn de natuur, het geloof en het Vlaams. Gezelle wilde alleen in het Vlaams schrijven. Hij moest niets hebben van het Frans en het ’hoog-Nederlands’. Bekende bundels van hem zijn ‘Vlaemse Dichtoefeningen’ (1858) en Gedichten, Gezangen en Gebeden (1862) en ‘Tijdkrans’ (1893). We rekenen Gezelle tot de romantiek vanwege de aandacht voor het goddelijke in de natuur en zijn verlangen naar eenzaamheid en eeuwigheid.
Fin de siècle
De veranderingen die we in de literatuur rond 1880 tegenkomen, kan je niet los zien van andere vernieuwingen in deze tijd. Steden worden steeds groter. De toenemende industrialisatie zorgt op vele fronten voor een enorme bedrijvigheid: spoorwegen worden aangelegd en voor het vervoer worden de nodige kanalen gegraven. Het is ook de tijd waarin steeds meer mensen politiek actief worden. Tegenover het liberalistisch kapitalisme komt de arbeidersbeweging te staan. Daarnaast organiseren de protestanten en katholieken zich en rond 1900 komt de eerste emancipatiegolf op gang.
In de schilderkunst zien we met de Haagse school (Mauve en gebroeders Maris) en Amsterdamse school (Isaac Israëls en Breitner) het impressionisme doorbreken. Deze Nederlandse schilders waren bevriend met de tachtigers, een groep schrijvers die de literatuur wilden vernieuwen. In Frankrijk waren de schilders Manet, Monet, Degas en Renoir de belangrijkste vertegenwoordigers van het impressionisme.
Op wetenschappelijk gebied worden de exacte wetenschappen steeds belangrijker en ontstaan er nieuwe studies zoals de etnologie en psychologie. In de psychologie komt Freud met zijn psycho- analyse. De invloed van het bestuderen van het onderbewuste in deze studie zien we terug in het ontstaan van de psychologische roman.
Belangrijk in de wetenschap was het positivisme: er bestaat geen enkele zekerheid dan alleen door zintuiglijke waarneming of het leveren van natuurwetenschappelijk bewijs. Het marxisme beschouwt de geschiedenis als een wetmatige economische ontwikkeling waardoor de arbeidersklasse vanzelf in opstand zal komen.
In de literatuur zien als gevolg van deze ontwikkelingen het realisme en naturalisme opkomen.
Impressionisme
In de schilderkunst verstaan we onder het impressionisme een subjectieve weergave van de werkelijkheid. Lijnen vervagen, licht en kleur worden heel belangrijk. Dit alles doet de kunstenaar om een bepaalde sfeer op te roepen.
Wat schilders met verf doen, proberen schrijvers met woorden te bereiken. Zij gebruiken daartoe veel sfeerscheppende bijvoeglijke naamwoorden, maken nieuwe woorden (neologismen), vervormen de zinsbouw en gebruiken vaak synesthesieën. Nederlandse schrijvers die zich hiermee bezig hielden waren o.a. Jac. Van Looy, Willem Kloos, Herman Gorter en Louis Couperus.
Voorbeeld impressionistisch taalgebruik:
Hartjesdag.
Buitenom gromde nog de bui. Van het oosten naar het westen schroeide het weërlicht de
lucht nog telkens open en dan vlaagden de stadsverschijningen weër purperzwart overeinde,
hieven hun spitsigheden als met gebaren van schrik. De laaiende hemelbrand leek nog
neêr te toornen in de pleinen, sulferde voor de uiteinden der straten en deed de vloeren
spiegelen, schoon minder helsch. Het avondleven begon al in de drukke stad. De winkelramen
schitterden gauw ontstoken, kassen vol kunstige bloemen, juweelkasten; de menschen wandelden
de koffiehuizen uit en al meer in 't gladde licht; zoo met kermis tusschen rijen kramen kwam
er geruisch van vreugde onder het wegrommelen van den donder.
Fragment Feesten – Jac.van Looy
Naturalisme – Marcellus Emants
Het naturalisme, met als voornaamste representant in Frankrijk Emile Zola, is een logisch gevolg van het ontstaan van de psychologie en de evolutietheorie. In de psychologie dacht men het karakter van de mens alleen te kunnen verklaren door middel van het bestuderen van erfelijke factoren, opvoeding en milieu (determinisme). Naturalisten ontkennen dat de mens een vrije wil heeft. Het gevolg hiervan is dat in naturalistische romans het noodlot heel belangrijk is. Je toekomst/lot is bepaald, hoe je je er ook tegen verzet.
Belangrijke vertegenwoordigers van het naturalisme in Nederland zijn Marcellus Emants, Lodewijk van Deyssel en Louis Couperus.
Marcellus Emants (1848-1923)
Emants is in Nederland de vertegenwoordiger van het naturalisme. Hij gaat er vanuit dat je als mens je noodlot niet kan ontlopen. Je wordt bepaald door erfelijkheid en milieu. Deze sombere kijk op het leven vind je in veel van zijn werk terug. In zijn tijd was hij bij veel mensen populair. Belangrijkste werken van hem zijn zijn romans Een nagelaten bekentenis (1894), Inwijding (1904) en Liefdeleven (1916).
In 1923 sterft hij en wordt er op zijn grafsteen de tekst ’Beklaag nooit de verloste uit de krankzinnigheid die leven heet.” gezet. Later wordt deze tekst weer verwijderd.
Fragment van Een nagelaten bekentenis
Mijn vrouw is dood en al begraven.
Ik ben alleen in huis, alleen met de twee meiden.
Dus ben ik weer vrij; maar wat baat me nu die vrijheid?
Ten naastenbij kan ik krijgen, wat ik sinds twintig jaar
- ik ben vijf en dertig - verlangd heb; maar thans durf ik
't niet nemen en zoo heel veel zou ik er toch niet meer van genieten.
Ik ben te bang voor elke opwinding, te bang voor een glas wijn, te bang voor muziek, te bang
voor een vrouw; want alleen in mijn nuchtere morgenstemming ben ik me zelf meester en zeker
te zullen zwijgen over mijn daad.
Toch is juist die morgenstemming ondraaglijk.
In geen mensch, geen werk, geen boek zelfs eenig belang te stellen,
doel- en willoos om te dwalen door een leeg huis, waarin alleen het
onverschillig schuwe gefluister van twee meiden rondwaart als het verre
gepraat van bewakers om de cel van een afgezonderde krankzinnige, nog maar
aan één ding te kunnen denken met het laatste beetje begeerte van een
uitgedoofd zenuwleven en voor dat ééne ding te sidderen als een eekhoorntje
voor de fascineerende blik van een slang... hoe houd ik zoo'n afschuwelijk
leven dag in dag uit, ten einde toe, nog vol?
Louis Couperus
Couperus groeit op in het milieu van bestuursambtenaren in Den Haag en Nederlands Indië (het huidige Indonesië) van rond 1900. Veel leden van zijn familie zaten in het Indische Binnenlands Bestuur. Indië en Den Haag zijn vaak het decor in zijn werk. Couperus is sterk beïnvloed door het naturalisme. Veel personages in zijn werk zijn niet in staat los te komen van de invloed van erfelijkheid en milieu.
Al in zijn debuutroman ‘Eline Vere’ (1889) gaat de hoofdpersoon Eline ten onder aan erfelijke zwaarmoedigheid. Erfelijkheid en milieu zijn ook erg belangrijk in de romans ‘Noodlot’(1890), ‘Extase’ (1892) en ‘De stille kracht’(1900). In het laatste boek gaat de resident (hoofd van een gewest in Indië) Van Oudijck ten onder aan occulte krachten.
Ondergang en decadentie komen we ook tegen ‘De boeken der kleine zielen’(1901-1903), ‘ Van oude menschen en de dingen die voorbijgaan’ (1906) en in een aantal historische romans zoals ’Xerxes of de hoogmoed en de berg van licht’(1919).
De tachtigers
Waren er in de kunst al grote veranderingen gaande, in de literatuur zien we een doorbraak met de oprichting van De Nieuwe Gids. In dit tijdschrift stelden een aantal schrijvers dat zij Nederland zouden bevrijden van de gezapige kunst uit de 19e eeuw. Vooral het werk van nogal wat predikanten moest het ontgelden. De belangrijkste tachtigers waren Jacques Perk, Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel, Herman Gorter, Albert Verwey, Frederik van Eeden en Jac. van Looy.
Enkele uitgangspunten van de Tachtigers waren:
- De schoonheid is het belangrijkst. Het is een esthetische beweging en ethische normen zijn onbelangrijk. Dit is het lárt pour lárt-beginsel.
- Het individu is het belangrijkst en kunst moet volgens Kloos “de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie” zijn.
- Vorm en inhoud moeten één zijn. Elke gedachte of waarneming moet een eigen expressie krijgen. Woordkeus, ritme en beeldspraak moeten passen bij de gevoelens van de kunstenaar.
- De zintuiglijke waarneming is erg belangrijk. Realisme, naturalisme, impressionisme en sensitivisme worden daardoor belangrijk.
Realisme is een objectieve weergave van de werkelijkheid.
Naturalisme ontstaat doordat men vanuit de psychologie de geaardheid van de mens ging bestuderen en men een verklaring voor verschijnselen in de werkelijkheid zoekt/geeft. Erfelijkheid en milieu worden onderwerp van studie. Deze zouden het wezen van de mens bepalen. Deze opvatting wordt door nogal wat schrijvers gedeeld en zij beschrijven deze factoren in het leven van vooral asociale typen. Deze romans zijn vaak erg somber en fatalistisch: De mens heeft geen vrije wil en gaat vaak aan het noodlot ten onder.
Impressionisme: De schrijver noteert vooral subjectieve indrukken. Hij gebruikt daarvoor veel bijvoeglijke naamwoorden, nieuwe woorden en samenstellingen.
Sensitivisme: De kunstenaar probeert de zeer individuele indrukken te verwoorden. Dat gebeurt door emoties te verklanken, maar dat leidt vaak tot onbegrijpelijke taaluitingen, vervreemding en raadselachtigheid. Om dit alles te verwoorden gebruikt de dichter neologismen (nieuwe woorden) en synesthesieën (Een combinatie van indrukken van verschillende zintuigen).
Weg met de domineespoëzie!
Om aan te tonen dat de literaire critici in de hun tijd niet veel voor stelden, schreven Willem Kloos en Albert Verwey onder een pseudoniem het dichtwerk genaamd ‘Julia’. Het is een verhaal vol clichés over een liefdesrelatie tussen ene Julia en Guido waarin geloof en trouwen centraal staan. Julia komt echter om door een vulkaanuitbarsting.
De recensies hierop waren vrijwel zonder uitzondering positief. Hierop schreven zij de brochure ‘De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek’ waarin ze bekenden ‘Julia’ voor de grap te hebben geschreven en waarna ze vervolgens de vloer aanveegden met de literaire kritiek in die tijd
In dezelfde tijd schreef Frederik van Eden de bundel ’Grasspietjes’(1885) waarin hij opvoedende en sentimentele poëzie van dominees uit die tijd parodieerde.
Jacques Perk
Perk is vooral bekend geworden met zijn ‘Mathilde-cyclus’(1882). Deze gedichten zijn de weerslag van zijn liefde voor ene Mathilde die hij op een vakantie inde Ardennen heeft leren kennen. Nieuw in deze cyclus zijn de vorm en het geluid. Zelf maakt hij de publicatie van deze gehele cyclus niet meer mee. Na zijn vroege dood verzorgt Willem Kloos de uitgave in 1882.
Als de liefde voor Mathilde in 1881 over is, wordt hij verliefd Joanna Blancke voor wie hij het gedicht ‘Iris’ met de volgende beroemde beginregels schreef:
Ik ben geboren uit zonnegloren
En een zucht van de ziedende zee,
Die omhoog is gestegen, op wieken van regen,
Gezwollen van wanhoop en wee
Willem Kloos
Kloos was het middelpunt van de tachtigers. Hij is beroemd geworden door zijn sonnetten die hij publiceerde in de De Nieuwe Gids. Deze sonnetten gaan veel over verlangen naar liefde, trots, dood eenzaamheid en wereldverachting. Uit veel gedichten spreekt een romantisch levensgevoel en een aantal is nogal impressionistisch.
Rond 1893 raakt Kloos in een diepe crisis, hij drinkt veel en wordt in een sanatorium opgenomen. Als hij genezen is, trouwt hij en schrijft hij weer gedichten. Deze gedichten halen echter nooit meer het niveau van de poëzie uit zijn jeugd.
Lodewijk van Deyssel
Van Deyssel werd ook wel ‘de leeuw van Tachtig’ genoemd. Hij was een aristocratisch, excentriek levensgenieter. In zijn brochure ‘Nieuw Holland’ keert hij zich fel tegen de oudere generatie. Volgens van Deyssel heeft deze generatie ervoor gezorgd dat onze literatuur was ontaard ‘tot een sloot van kalme domheid, tot een riool van vunzige banaliteit’
Tot zijn bekendste boeken behoren ‘Een liefde’ (1887) en ‘De kleine republiek (1889)’. Een liefde is een naturalistische roman waarin de liefdeservaringen en daarop volgende ontnuchtering van Mathilde worden beschreven. In ‘Een kleine republiek’ beschrijft hij zijn ervaringen op de kostschool in Rolduc.
Lang niet alles wat hij heeft geschreven is tijdens zijn leven gepubliceerd. Na zijn dood zijn er nog verschillende werken van hem uitgegeven.
Frederik van Eeden
Van Eeden is medeoprichter van De Nieuwe Gids en publiceerde daar in de eerste jaargang zijn bundel ‘Grassprietjes van Cornelis Paradijs’(1885) in. Hierin staan een aantal parodieën op de in zijn ogen minderwaardige poëzie van de 19e eeuw tot dan toe.
Van Eeden was naast dichter en schrijver ook psychiater. Bovendien had hij grote belangstelling voor het opkomend socialisme. Over hoe de maatschappij rechtvaardiger kon worden, had hij allerlei denkbeelden die hij in de praktijk uitwerkte door bijvoorbeeld het stichten van de kolonie Walden bij Bussum. De kolonie mislukte echter door financiële problemen en wordt in 1898 opgeheven.
In de tijd dat Van Eeden in Walden woonde, schreef hij de psychologische roman ‘Van de koele meren des doods’(1900). In deze roman herken je de psychiatrische achtergrond van Van Eeden. De hoofdpersoon Hedwig raakt in een psychose, verzoent zich met zichzelf en sterft.
Het meest gelezen boek van Van Eeden is ’De kleine Johannes’(1885). In dit boek beschrijft hij de verschillende fasen die een kind doormaakt om volwassen te worden.
Van Eden was een idealist die via allerlei omzwervingen zich tenslotte bekeerde tot het katholicisme.
Herman Gorter
In zijn studententijd schreef Herman Gorter het gedicht ‘Mei’(1889). Met dit gedicht zou hij beroemd worden. Het werk van meer dan vierduizend versregels beschrijft op een symbolische manier hoe een relatie tussen het sterfelijke (het meisje Mei) en het eeuwige en onvergankelijke (de blinde god Balder) onmogelijk is. Het gedicht is een prachtig voorbeeld van impressionisme in de Nederlandse poëzie.
In zijn gedichten in bundel ‘Verzen’ (1890) probeert hij subjectieve waarnemingen en emoties onder woorden te brengen. Ook hele kleine verschillen in stemming tracht hij weer te geven.
In de jaren daarna verdiept Gorter zich vooral in de filosofie. Op een gegeven moment raakt hij onder de indruk van de ideeën van Karl Marx en samen met Henriëtte wordt hij lid van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (S.D.A.P.). In zijn gedichten van die tijd vind je veel sporen van zijn socialistische idealen. En ook al raakt hij teleurgesteld over hoe in Rusland de idealen verwezenlijkt werden, hij blijft het socialisme trouw. Het gedicht ‘Pan’ (1912) is een goed voorbeeld van hoe hij zijn van zijn geloof in een betere wereld getuigde.
Socialisme en symbolisme
Het socialisme
Al bij de tachtigers Herman Gorter en Frederik van Eeden zien we op een gegeven moment in hun leven belangstelling voor het opkomend socialisme. Over die opkomende arbeidersbeweging schreef Gorter bijvoorbeeld het volgende gedicht:
Stort, o arbeiders, u diep in de zee
Stort, o arbeiders, u diep in de zee
der wereld, hebt de menschheid lief, meer dan
u zelf, uw vrouw, uw kindren. Hebt de menschheid
lief, en het socialisme dat er in komt.
Geeft u daaraan met heel uw ziel, uw hart:
Wilt daarom leven en wilt daarom sterven.
Bedenkt: van u hangt 't af of de wereld wordt
Vrij.
Stort u daarom midden diep in de zee
der wereld.
Henriëtte Roland Holst (1869-1952)
Ook in het werk Henriëtte Roland Holst vinden zien we haar voorkeur voor het socialisme terug. Op 27-jarige leeftijd werd Roland Holst lid van de SDAP. Voor deze partij zal zij jaren actief blijven. Ze heeft op een gegeven moment lang getwijfeld tussen het communisme en de parlementaire democratie. Als zij in 1921 Rusland bezoekt, raakt ze enorm teleurgesteld in het communisme en is haar keuze gemaakt. Haar werk wordt daarna bovendien steeds religieuzer.
Een andere schrijver die zich sterk verbonden voelde met de arbeidersklasse is Herman Heijermans. Heijermans is vooral bekend geworden door zijn sociaal bewogen toneelstukken. Over Heijermans later meer.
Het symbolisme
Symbolisten moeten niets hebben van het positivisme. Zij aanvaarden het l’art pour l’art principe zoals we dat kennen van de tachtigers en wijzen het naturalisme af. Kunst staat bij hen los van elk maatschappelijk nut.
De wereld is chaotisch en een weerslag van een andere wereld. Dagelijkse dingen worden gezien als symbolen voor iets van een hogere orde. Bij veel dichters zien we na de tachtigers een religieuze en geestelijke verdieping, maar ook socialistische idealen komen vaak aan de orde.
De belangrijkste Nederlandse symbolistische schrijvers waren P.C. Boutens en J.H. Leopold. Boutens (1865 – 1925) vertaalde veel werken uit de klassieke oudheid. Vooral de ideeën over de eeuwige schoonheid van Plato boeiden hem. Door middel van de liefde kunnen we volgens hem doodringen tot de wereld van de verborgen schoonheid die we voor onze geboorte wel gekend zouden hebben.
Hij schreef diverse dichtbundels, bewerkte de middeleeuwse Beatrijslegende en vertaalde werk van de Perzische dichter Omar Khayyan
J.H. Leopold schreef veel over vereenzaming en vervreemding. Hij is in zijn werk bezig met de vraag of er iets ‘hogers’ is, of er een andere werkelijkheid dan de zichtbare is. Hij hoopt die andere wereld in ieder geval met zijn gedichten te bereiken. Evenals Boutens vertaalde Leopold poëzie van Omar Khayyan
Herman Heijermans
Heijermans is vooral een vertegenwoordiger van het realisme en socialisme in de literatuur. Hij gaat zich in de loop van zijn leven steeds meer inzetten voor de strijd van de arbeidersklasse. Groot succes had hij met het toneelstuk ‘Op hoop van zegen’. In dit stuk worden de vissers uit een vissersplaatje aan de Noordzee door een gewetenloze reder uitgebuit. Hij stuurt het schip de Op hoop van Zegen de zee op terwijl hij weet dat het niet zeewaardig is. Een van de hoofdpersonen Geert wordt zich bewust van het onrecht dat de vissers wordt aangedaan. Hij staat met zijn socialistische opstandigheid voor de kijk van Heijermans op de positie van de arbeiders. Het stuk was niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland een groot succes. In de loop van de tijd is het talloze malen opgevoerd en zijn er verschillende verfilmingen en theatervoorstellingen van gemaakt.
Naast ‘Op hoop van zegen’ schreef Heijermans nog talrijke stukken waarvan ‘Schakels’, ‘Eva Bonheur’ en ‘De wijze kater’ de bekendste zijn.
Naast de toneelstukken schreef Heijermans onder het pseudoniem Samual Falkland zo’n 660 Falklandjes. Dit zijn korte prozateksten waarin hij op humoristische wijze actuele zaken schetst.
Fin de siècle
De veranderingen die we in de literatuur rond 1880 tegenkomen, kan je niet los zien van andere vernieuwingen in deze tijd. Steden worden steeds groter. De toenemende industrialisatie zorgt op vele fronten voor een enorme bedrijvigheid: spoorwegen worden aangelegd en voor het vervoer worden de nodige kanalen gegraven. Het is ook de tijd waarin steeds meer mensen politiek actief worden. Tegenover het liberalistisch kapitalisme komt de arbeidersbeweging te staan. Daarnaast organiseren de protestanten en katholieken zich en rond 1900 komt de eerste emancipatiegolf op gang.
In de schilderkunst zien we met de Haagse school (Mauve en gebroeders Maris) en Amsterdamse school (Isaac Israëls en Breitner) het impressionisme doorbreken. Deze Nederlandse schilders waren bevriend met de tachtigers, een groep schrijvers die de literatuur wilden vernieuwen. In Frankrijk waren de schilders Manet, Monet, Degas en Renoir de belangrijkste vertegenwoordigers van het impressionisme.
Op wetenschappelijk gebied worden de exacte wetenschappen steeds belangrijker en ontstaan er nieuwe studies zoals de etnologie en psychologie. In de psychologie komt Freud met zijn psycho- analyse. De invloed van het bestuderen van het onderbewuste in deze studie zien we terug in het ontstaan van de psychologische roman.
Belangrijk in de wetenschap was het positivisme: er bestaat geen enkele zekerheid dan alleen door zintuiglijke waarneming of het leveren van natuurwetenschappelijk bewijs. Het marxisme beschouwt de geschiedenis als een wetmatige economische ontwikkeling waardoor de arbeidersklasse vanzelf in opstand zal komen.
In de literatuur zien als gevolg van deze ontwikkelingen het realisme en naturalisme opkomen.
Impressionisme
In de schilderkunst verstaan we onder het impressionisme een subjectieve weergave van de werkelijkheid. Lijnen vervagen, licht en kleur worden heel belangrijk. Dit alles doet de kunstenaar om een bepaalde sfeer op te roepen.
Wat schilders met verf doen, proberen schrijvers met woorden te bereiken. Zij gebruiken daartoe veel sfeerscheppende bijvoeglijke naamwoorden, maken nieuwe woorden (neologismen), vervormen de zinsbouw en gebruiken vaak synesthesieën. Nederlandse schrijvers die zich hiermee bezig hielden waren o.a. Jac. Van Looy, Willem Kloos, Herman Gorter en Louis Couperus.
Voorbeeld impressionistisch taalgebruik:
Hartjesdag.
Buitenom gromde nog de bui. Van het oosten naar het westen schroeide het weërlicht de
lucht nog telkens open en dan vlaagden de stadsverschijningen weër purperzwart overeinde,
hieven hun spitsigheden als met gebaren van schrik. De laaiende hemelbrand leek nog
neêr te toornen in de pleinen, sulferde voor de uiteinden der straten en deed de vloeren
spiegelen, schoon minder helsch. Het avondleven begon al in de drukke stad. De winkelramen
schitterden gauw ontstoken, kassen vol kunstige bloemen, juweelkasten; de menschen wandelden
de koffiehuizen uit en al meer in 't gladde licht; zoo met kermis tusschen rijen kramen kwam
er geruisch van vreugde onder het wegrommelen van den donder.
Fragment Feesten – Jac.van Looy
Naturalisme – Marcellus Emants
Het naturalisme, met als voornaamste representant in Frankrijk Emile Zola, is een logisch gevolg van het ontstaan van de psychologie en de evolutietheorie. In de psychologie dacht men het karakter van de mens alleen te kunnen verklaren door middel van het bestuderen van erfelijke factoren, opvoeding en milieu (determinisme). Naturalisten ontkennen dat de mens een vrije wil heeft. Het gevolg hiervan is dat in naturalistische romans het noodlot heel belangrijk is. Je toekomst/lot is bepaald, hoe je je er ook tegen verzet.
Belangrijke vertegenwoordigers van het naturalisme in Nederland zijn Marcellus Emants, Lodewijk van Deyssel en Louis Couperus.
Marcellus Emants (1848-1923)
Emants is in Nederland de vertegenwoordiger van het naturalisme. Hij gaat er vanuit dat je als mens je noodlot niet kan ontlopen. Je wordt bepaald door erfelijkheid en milieu. Deze sombere kijk op het leven vind je in veel van zijn werk terug. In zijn tijd was hij bij veel mensen populair. Belangrijkste werken van hem zijn zijn romans Een nagelaten bekentenis (1894), Inwijding (1904) en Liefdeleven (1916).
In 1923 sterft hij en wordt er op zijn grafsteen de tekst ’Beklaag nooit de verloste uit de krankzinnigheid die leven heet.” gezet. Later wordt deze tekst weer verwijderd.
Fragment van Een nagelaten bekentenis
Mijn vrouw is dood en al begraven.
Ik ben alleen in huis, alleen met de twee meiden.
Dus ben ik weer vrij; maar wat baat me nu die vrijheid?
Ten naastenbij kan ik krijgen, wat ik sinds twintig jaar
- ik ben vijf en dertig - verlangd heb; maar thans durf ik
't niet nemen en zoo heel veel zou ik er toch niet meer van genieten.
Ik ben te bang voor elke opwinding, te bang voor een glas wijn, te bang voor muziek, te bang
voor een vrouw; want alleen in mijn nuchtere morgenstemming ben ik me zelf meester en zeker
te zullen zwijgen over mijn daad.
Toch is juist die morgenstemming ondraaglijk.
In geen mensch, geen werk, geen boek zelfs eenig belang te stellen,
doel- en willoos om te dwalen door een leeg huis, waarin alleen het
onverschillig schuwe gefluister van twee meiden rondwaart als het verre
gepraat van bewakers om de cel van een afgezonderde krankzinnige, nog maar
aan één ding te kunnen denken met het laatste beetje begeerte van een
uitgedoofd zenuwleven en voor dat ééne ding te sidderen als een eekhoorntje
voor de fascineerende blik van een slang... hoe houd ik zoo'n afschuwelijk
leven dag in dag uit, ten einde toe, nog vol?
Louis Couperus
Couperus groeit op in het milieu van bestuursambtenaren in Den Haag en Nederlands Indië (het huidige Indonesië) van rond 1900. Veel leden van zijn familie zaten in het Indische Binnenlands Bestuur. Indië en Den Haag zijn vaak het decor in zijn werk. Couperus is sterk beïnvloed door het naturalisme. Veel personages in zijn werk zijn niet in staat los te komen van de invloed van erfelijkheid en milieu.
Al in zijn debuutroman ‘Eline Vere’ (1889) gaat de hoofdpersoon Eline ten onder aan erfelijke zwaarmoedigheid. Erfelijkheid en milieu zijn ook erg belangrijk in de romans ‘Noodlot’(1890), ‘Extase’ (1892) en ‘De stille kracht’(1900). In het laatste boek gaat de resident (hoofd van een gewest in Indië) Van Oudijck ten onder aan occulte krachten.
Ondergang en decadentie komen we ook tegen ‘De boeken der kleine zielen’(1901-1903), ‘ Van oude menschen en de dingen die voorbijgaan’ (1906) en in een aantal historische romans zoals ’Xerxes of de hoogmoed en de berg van licht’(1919).
De tachtigers
Waren er in de kunst al grote veranderingen gaande, in de literatuur zien we een doorbraak met de oprichting van De Nieuwe Gids. In dit tijdschrift stelden een aantal schrijvers dat zij Nederland zouden bevrijden van de gezapige kunst uit de 19e eeuw. Vooral het werk van nogal wat predikanten moest het ontgelden. De belangrijkste tachtigers waren Jacques Perk, Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel, Herman Gorter, Albert Verwey, Frederik van Eeden en Jac. van Looy.
Enkele uitgangspunten van de Tachtigers waren:
- De schoonheid is het belangrijkst. Het is een esthetische beweging en ethische normen zijn onbelangrijk. Dit is het lárt pour lárt-beginsel.
- Het individu is het belangrijkst en kunst moet volgens Kloos “de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie” zijn.
- Vorm en inhoud moeten één zijn. Elke gedachte of waarneming moet een eigen expressie krijgen. Woordkeus, ritme en beeldspraak moeten passen bij de gevoelens van de kunstenaar.
- De zintuiglijke waarneming is erg belangrijk. Realisme, naturalisme, impressionisme en sensitivisme worden daardoor belangrijk.
Realisme is een objectieve weergave van de werkelijkheid.
Naturalisme ontstaat doordat men vanuit de psychologie de geaardheid van de mens ging bestuderen en men een verklaring voor verschijnselen in de werkelijkheid zoekt/geeft. Erfelijkheid en milieu worden onderwerp van studie. Deze zouden het wezen van de mens bepalen. Deze opvatting wordt door nogal wat schrijvers gedeeld en zij beschrijven deze factoren in het leven van vooral asociale typen. Deze romans zijn vaak erg somber en fatalistisch: De mens heeft geen vrije wil en gaat vaak aan het noodlot ten onder.
Impressionisme: De schrijver noteert vooral subjectieve indrukken. Hij gebruikt daarvoor veel bijvoeglijke naamwoorden, nieuwe woorden en samenstellingen.
Sensitivisme: De kunstenaar probeert de zeer individuele indrukken te verwoorden. Dat gebeurt door emoties te verklanken, maar dat leidt vaak tot onbegrijpelijke taaluitingen, vervreemding en raadselachtigheid. Om dit alles te verwoorden gebruikt de dichter neologismen (nieuwe woorden) en synesthesieën (Een combinatie van indrukken van verschillende zintuigen).
Weg met de domineespoëzie!
Om aan te tonen dat de literaire critici in de hun tijd niet veel voor stelden, schreven Willem Kloos en Albert Verwey onder een pseudoniem het dichtwerk genaamd ‘Julia’. Het is een verhaal vol clichés over een liefdesrelatie tussen ene Julia en Guido waarin geloof en trouwen centraal staan. Julia komt echter om door een vulkaanuitbarsting.
De recensies hierop waren vrijwel zonder uitzondering positief. Hierop schreven zij de brochure ‘De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek’ waarin ze bekenden ‘Julia’ voor de grap te hebben geschreven en waarna ze vervolgens de vloer aanveegden met de literaire kritiek in die tijd
In dezelfde tijd schreef Frederik van Eden de bundel ’Grasspietjes’(1885) waarin hij opvoedende en sentimentele poëzie van dominees uit die tijd parodieerde.
Jacques Perk
Perk is vooral bekend geworden met zijn ‘Mathilde-cyclus’(1882). Deze gedichten zijn de weerslag van zijn liefde voor ene Mathilde die hij op een vakantie inde Ardennen heeft leren kennen. Nieuw in deze cyclus zijn de vorm en het geluid. Zelf maakt hij de publicatie van deze gehele cyclus niet meer mee. Na zijn vroege dood verzorgt Willem Kloos de uitgave in 1882.
Als de liefde voor Mathilde in 1881 over is, wordt hij verliefd Joanna Blancke voor wie hij het gedicht ‘Iris’ met de volgende beroemde beginregels schreef:
Ik ben geboren uit zonnegloren
En een zucht van de ziedende zee,
Die omhoog is gestegen, op wieken van regen,
Gezwollen van wanhoop en wee
Willem Kloos
Kloos was het middelpunt van de tachtigers. Hij is beroemd geworden door zijn sonnetten die hij publiceerde in de De Nieuwe Gids. Deze sonnetten gaan veel over verlangen naar liefde, trots, dood eenzaamheid en wereldverachting. Uit veel gedichten spreekt een romantisch levensgevoel en een aantal is nogal impressionistisch.
Rond 1893 raakt Kloos in een diepe crisis, hij drinkt veel en wordt in een sanatorium opgenomen. Als hij genezen is, trouwt hij en schrijft hij weer gedichten. Deze gedichten halen echter nooit meer het niveau van de poëzie uit zijn jeugd.
Lodewijk van Deyssel
Van Deyssel werd ook wel ‘de leeuw van Tachtig’ genoemd. Hij was een aristocratisch, excentriek levensgenieter. In zijn brochure ‘Nieuw Holland’ keert hij zich fel tegen de oudere generatie. Volgens van Deyssel heeft deze generatie ervoor gezorgd dat onze literatuur was ontaard ‘tot een sloot van kalme domheid, tot een riool van vunzige banaliteit’
Tot zijn bekendste boeken behoren ‘Een liefde’ (1887) en ‘De kleine republiek (1889)’. Een liefde is een naturalistische roman waarin de liefdeservaringen en daarop volgende ontnuchtering van Mathilde worden beschreven. In ‘Een kleine republiek’ beschrijft hij zijn ervaringen op de kostschool in Rolduc.
Lang niet alles wat hij heeft geschreven is tijdens zijn leven gepubliceerd. Na zijn dood zijn er nog verschillende werken van hem uitgegeven.
Frederik van Eeden
Van Eeden is medeoprichter van De Nieuwe Gids en publiceerde daar in de eerste jaargang zijn bundel ‘Grassprietjes van Cornelis Paradijs’(1885) in. Hierin staan een aantal parodieën op de in zijn ogen minderwaardige poëzie van de 19e eeuw tot dan toe.
Van Eeden was naast dichter en schrijver ook psychiater. Bovendien had hij grote belangstelling voor het opkomend socialisme. Over hoe de maatschappij rechtvaardiger kon worden, had hij allerlei denkbeelden die hij in de praktijk uitwerkte door bijvoorbeeld het stichten van de kolonie Walden bij Bussum. De kolonie mislukte echter door financiële problemen en wordt in 1898 opgeheven.
In de tijd dat Van Eeden in Walden woonde, schreef hij de psychologische roman ‘Van de koele meren des doods’(1900). In deze roman herken je de psychiatrische achtergrond van Van Eeden. De hoofdpersoon Hedwig raakt in een psychose, verzoent zich met zichzelf en sterft.
Het meest gelezen boek van Van Eeden is ’De kleine Johannes’(1885). In dit boek beschrijft hij de verschillende fasen die een kind doormaakt om volwassen te worden.
Van Eden was een idealist die via allerlei omzwervingen zich tenslotte bekeerde tot het katholicisme.
Herman Gorter
In zijn studententijd schreef Herman Gorter het gedicht ‘Mei’(1889). Met dit gedicht zou hij beroemd worden. Het werk van meer dan vierduizend versregels beschrijft op een symbolische manier hoe een relatie tussen het sterfelijke (het meisje Mei) en het eeuwige en onvergankelijke (de blinde god Balder) onmogelijk is. Het gedicht is een prachtig voorbeeld van impressionisme in de Nederlandse poëzie.
In zijn gedichten in bundel ‘Verzen’ (1890) probeert hij subjectieve waarnemingen en emoties onder woorden te brengen. Ook hele kleine verschillen in stemming tracht hij weer te geven.
In de jaren daarna verdiept Gorter zich vooral in de filosofie. Op een gegeven moment raakt hij onder de indruk van de ideeën van Karl Marx en samen met Henriëtte wordt hij lid van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (S.D.A.P.). In zijn gedichten van die tijd vind je veel sporen van zijn socialistische idealen. En ook al raakt hij teleurgesteld over hoe in Rusland de idealen verwezenlijkt werden, hij blijft het socialisme trouw. Het gedicht ‘Pan’ (1912) is een goed voorbeeld van hoe hij zijn van zijn geloof in een betere wereld getuigde.
Socialisme en symbolisme
Het socialisme
Al bij de tachtigers Herman Gorter en Frederik van Eeden zien we op een gegeven moment in hun leven belangstelling voor het opkomend socialisme. Over die opkomende arbeidersbeweging schreef Gorter bijvoorbeeld het volgende gedicht:
Stort, o arbeiders, u diep in de zee
Stort, o arbeiders, u diep in de zee
der wereld, hebt de menschheid lief, meer dan
u zelf, uw vrouw, uw kindren. Hebt de menschheid
lief, en het socialisme dat er in komt.
Geeft u daaraan met heel uw ziel, uw hart:
Wilt daarom leven en wilt daarom sterven.
Bedenkt: van u hangt 't af of de wereld wordt
Vrij.
Stort u daarom midden diep in de zee
der wereld.
Henriëtte Roland Holst (1869-1952)
Ook in het werk Henriëtte Roland Holst vinden zien we haar voorkeur voor het socialisme terug. Op 27-jarige leeftijd werd Roland Holst lid van de SDAP. Voor deze partij zal zij jaren actief blijven. Ze heeft op een gegeven moment lang getwijfeld tussen het communisme en de parlementaire democratie. Als zij in 1921 Rusland bezoekt, raakt ze enorm teleurgesteld in het communisme en is haar keuze gemaakt. Haar werk wordt daarna bovendien steeds religieuzer.
Een andere schrijver die zich sterk verbonden voelde met de arbeidersklasse is Herman Heijermans. Heijermans is vooral bekend geworden door zijn sociaal bewogen toneelstukken. Over Heijermans later meer.
Het symbolisme
Symbolisten moeten niets hebben van het positivisme. Zij aanvaarden het l’art pour l’art principe zoals we dat kennen van de tachtigers en wijzen het naturalisme af. Kunst staat bij hen los van elk maatschappelijk nut.
De wereld is chaotisch en een weerslag van een andere wereld. Dagelijkse dingen worden gezien als symbolen voor iets van een hogere orde. Bij veel dichters zien we na de tachtigers een religieuze en geestelijke verdieping, maar ook socialistische idealen komen vaak aan de orde.
De belangrijkste Nederlandse symbolistische schrijvers waren P.C. Boutens en J.H. Leopold. Boutens (1865 – 1925) vertaalde veel werken uit de klassieke oudheid. Vooral de ideeën over de eeuwige schoonheid van Plato boeiden hem. Door middel van de liefde kunnen we volgens hem doodringen tot de wereld van de verborgen schoonheid die we voor onze geboorte wel gekend zouden hebben.
Hij schreef diverse dichtbundels, bewerkte de middeleeuwse Beatrijslegende en vertaalde werk van de Perzische dichter Omar Khayyan
J.H. Leopold schreef veel over vereenzaming en vervreemding. Hij is in zijn werk bezig met de vraag of er iets ‘hogers’ is, of er een andere werkelijkheid dan de zichtbare is. Hij hoopt die andere wereld in ieder geval met zijn gedichten te bereiken. Evenals Boutens vertaalde Leopold poëzie van Omar Khayyan
Herman Heijermans
Heijermans is vooral een vertegenwoordiger van het realisme en socialisme in de literatuur. Hij gaat zich in de loop van zijn leven steeds meer inzetten voor de strijd van de arbeidersklasse. Groot succes had hij met het toneelstuk ‘Op hoop van zegen’. In dit stuk worden de vissers uit een vissersplaatje aan de Noordzee door een gewetenloze reder uitgebuit. Hij stuurt het schip de Op hoop van Zegen de zee op terwijl hij weet dat het niet zeewaardig is. Een van de hoofdpersonen Geert wordt zich bewust van het onrecht dat de vissers wordt aangedaan. Hij staat met zijn socialistische opstandigheid voor de kijk van Heijermans op de positie van de arbeiders. Het stuk was niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland een groot succes. In de loop van de tijd is het talloze malen opgevoerd en zijn er verschillende verfilmingen en theatervoorstellingen van gemaakt.
Naast ‘Op hoop van zegen’ schreef Heijermans nog talrijke stukken waarvan ‘Schakels’, ‘Eva Bonheur’ en ‘De wijze kater’ de bekendste zijn.
Naast de toneelstukken schreef Heijermans onder het pseudoniem Samual Falkland zo’n 660 Falklandjes. Dit zijn korte prozateksten waarin hij op humoristische wijze actuele zaken schetst.
Achtergrond
In het begin van de twintigste eeuw zien we dat literaire tijdschriften steeds belangrijker worden. Groepen schrijvers gebruiken die om uiting te geven aan hun ideeën over de literatuur. Zo publiceerden schrijvers uit de neoromantiek veelal in het tijdschrift De Beweging (1904).
Ook voor het vernieuwen van de literatuur zijn tijdschriften erg belangrijk geweest. De tachtigers hadden volgens veel jongeren vastgeroeste denkbeelden en daar moest mee gebroken worden. De nieuwe generatie ging voor een nieuwe krachtige, maatschappijveranderende literatuur. Het eerste tijdschrift dat deze idealen probeerde te verwezenlijken was Het Getij (1916). Daarin schreven dichters als Herman van den Berg en Hendrik de Vries hun eerste expressionistische gedichten.
Het Getij wordt in 1924 opgevolgd door De Vrije Bladen waarvan Hendrik Marsman een jaar redacteur is geweest. Marsman probeerde daarin tevergeefs jongeren te inspireren.
In Vlaanderen, dat hevig onder het oorlogsgeweld van de Eerste Wereldoorlog had geleden, had het expressionisme wel een grote invloed. Vooral in het blad Ruimte (1920) publiceerden schrijvers als Marnix Gijsen en Gaston Burssens humanitair expressionistisch werk.
Naast het expressionisme ontstaan na de Eerste Wereldoorlog enkele andere stromingen in de kunst die invloed op de literatuur hebben. De aanhangers van het futurisme werden geboeid door het leven in de grote stad. Zij wilden in hun werk de dynamiek van het moderne leven laten zien.
Schrijvers die hierdoor beïnvloed werden, zijn o.a. Hendrik Marsman en Paul van Ostaijen.
Belangrijk was ook de Dada-beweging die in 1916 in Zürich ontstond. Het Dadaïsme ontstond als reactie op de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. Ze bespotten brutaal en schokkend de kunst uit die tijd. De aanhangers wilden de schijnheilige waarden van gegoede burgerij aanvallen. Dadaïsten verwierpen alle controle door het verstand en maakten antikunst. Schrijvers uit deze periode wilden de werkelijkheid zo direct mogelijk weergeven. Zij maakten veel gebruik van zelfstandige naamwoorden, korte zinnen en verrassende beeldspraak. Tevens experimenteerden zij met de typografie.
Van grote invloed is het tijdschrift De Stijl geweest. De leden van De Stijl, waartoe ook nogal wat schilders en architecten behoorden, streefden naar een radicale hervorming van de kunst. De belangrijkste dichter in dat tijdschrift is Theo van Doesburg geweest. In ‘De Stijl’ publiceerde hij onder naam I.K. Bonset verschillende gedichten.
In de jaren dertig zien we onder invloed van het modernisme in de architectuur en als reactie op het expressionisme een stroming ontstaan die in de architectuur gekenmerkt wordt door een strakke vormgeving waarbij vooral veel glas, staal en beton werd gebruikt. Deze stroming, de nieuwe zakelijkheid had vooral invloed op de mensen rondom het tijdschrift De Stijl.
In de literatuur betekent dit een afkeer van mooischrijverij: een nuchtere, bondige en zakelijke manier van schrijven waarbij vooral gebruik wordt gemaakt van korte zinnen en trefzekere (zelfstandige) naamwoorden. Deze stijl wordt ook wel de ‘gewapend-betonstijl’ genoemd. Schrijvers die hierdoor beïnvloed zijn schreven veel in het tijdschrift Forum (1932). Volgens deze schrijvers moest een kunstenaar in de eerste plaats een persoonlijkheid zijn en eerlijk en moedig de problemen van zijn tijd tegemoet treden. Zij zetten zich hiermee duidelijk af tegen de ideeën van de tachtigers waarvoor de vorm erg belangrijk was. Bloem vatte de ideeënstrijd die toen woedde samen met de woorden ‘de vent of de vorm’. Schrijvers die tot deze stroming behoorden zijn Menno ter Braak, Ferdinand Bordewijk, Willem Elsschot, Edgar du Perron en Simon Vestdijk.
Tegen deze zakelijke benadering keerden zich de aanhangers van het surrealisme. Deze stroming ,in 1924 door André Breton in Frankrijk gelanceerd, houdt zich bezig met het onbewuste van de mens en gaat vaak associatief te werk. Bij hen veel aandacht voor dromen, hallucinaties en obsessies. Zij zijn daarbij beïnvloed door de Oostenrijkse psycholoog Sigmund Freud die meende dat een kunstenaar alleen kan ontsnappen aan de dagelijkse werkelijkheid via zijn onderbewuste.
Tot de schrijvers die door deze stroming zijn beïnvloed rekenen we: Belcampo, Ferdinand Bordewijk, Simon Vestdijk en Hendrik de Vries.
Andere schrijvers
Naast schrijvers die we tot de neoromantiek, het expressionisme, het surrealisme en de nieuwe zakelijkheid rekenen waren er nog andere schrijvers actief. We behandelen Theo Thijssen (socialistisch), Carry van Bruggen (feministisch) en Martinus Nijhoff.
Neoromantiek
Deze optimistische stroming in het begin van de negentiende eeuw is een reactie op het realisme en naturalisme. Neoromantici vluchten in droom en fantasie en het verlangen naar geluk en belangstelling voor het mysterieuze is erg belangrijk. Bij een schrijver als Arthur van Schendel is bijvoorbeeld ‘zwerven’ een veel voorkomend motief. De verhalen spelen vaak in verre landen en andere tijden, maar hebben niets te maken met de werkelijkheid.
Schrijvers en dichters die we tot de neoromantiek rekenen: Arthur van Schendel, J.J. Slauerhoff, Nescio, J.C. Bloem en Adriaan Roland Holst.
Zwerversliefde
Laten wij zacht zijn voor elkander, kind -
want, o de maatloze verlatenheden,
die over onze moegezworven leden
onder de sterren waaie' in de oude wind.
O, laten wij maar zacht zijn, en maar niet
het trotse hoge woord van liefde spreken,
want hoeveel harten moesten daarom breken
onder de wind in hulpeloos verdriet.
Wij zijn maar als de blaren in de wind
ritselend langs de zoom van oude wouden,
en alles is onzeker, en hoe zouden
wij weten wat alleen de wind weet, kind -
En laten wij omdat wij eenzaam zijn
nu onze hoofden bij elkander neigen,
en wijl wij same' in 't oude waaien zwijgen
binnen een laatste droom gemeenzaam zijn.
Veel liefde ging verloren in de wind,
en wat de wind wil zullen wij nooit weten;
en daarom - voor we elkander weer vergeten -
laten wij zacht zijn voor elkander, kind.
Adriaan Roland Holst (uit Verzamelde Gedichten,1948)
J.C. Bloem
Bloem had een gelukkige jeugd in het Zuid-Hollandse dorp Oudshoorn. In zijn werk dichtte hij vaak over een verlangen naar (een onbereikbaar geworden) geluk. Vervulling van dat geluk betekent tegelijkertijd het einde van de geluksdroom. Uiteindelijk dringt bij hem het besef door dat elk leven eindigt met de dood en dat je dat lot maar te aanvaarden hebt.
Zijn bekendste gedicht is ongetwijfeld ‘De Dapperstraat’. Het gedicht gaat over hoe je domweg gelukkig kan zijn in een gewone straat in Amsterdam.
De Dapperstraat
Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De’ in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.
Dit heb ik bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
Nescio
Nescio (Latijn voor ‘ik weet niet’) is de schuilnaam voor Amsterdammer J.H.F. Grönloh. Deze idealistische zakenman die o.a. werkte bij de Holland Bombay Trading Company, droomde al jong van plannen om de maatschappij te hervormen. Met een aantal vrienden kocht hij in Huizen een stuk grond om een kolonie met gemeenschappelijk bezit te stichten. Deze kolonie, Tames genaamd, werd echter al na een paar jaar om financiële redenen opgeheven. De vrienden met wie hij dit deed, hebben model gestaan voor de belangrijkste romanpersonages uit Titaantjes (1915). Het zijn allemaal figuren die buiten het normale leven staan. Nescio hield erg van Amsterdam en het gebied rondom de stad, maar ook de omgeving van Nijmegen sprak hem erg aan.
Echt bekend wordt Nescio met zijn novelle ‘De uitvreter’. De hoofdpersoon, Japi is een profiteur, een uitvreter. Hij en zijn vrienden verzetten zich tegen de burgermaatschappij, maar van hun idealen komt niets terecht. Japi is constant op zoek naar de zin van het leven, maar komt er niet uit. Als dan ook nog Jeanne, een onbereikbare liefde, sterft, gaat hij ‘Op een zondagmorgen, rond half vijf, toen de zon prachtig opkwam’ naar de Waalbrug in Nijmegen en stapt eraf.’
Carry van Bruggen
Carry van Bruggen, die opgroeide in een groot joods gezin, is één van de eerste feministische schrijfsters in Nederland. In haar werk schrijft ze over hoe vooral intellectuele vrouwen zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandige vrouw. Haar eerste werken (‘In de schaduw’ en ‘De verlatene’) zijn naturalistisch getint.
Bekend is ze vooral geworden door haar filosofische werk. In Prometheus en Hedendaags fetischisme schrijft ze over het verschil tussen individu en collectief en de positie van minderheidsgroepen. Sterk autobiografisch zijn haar psychologische romans ‘Eva’ en ‘Een coguette vrouw’. In deze romans gaat het veel over mislukte liefde en haar stukgelopen huwelijk.
In 1928 raakt ze in een diepe depressie, waar zij, ondanks een intensieve verpleging niet meer uitkomt. Ze overlijdt aan een overdosis slaapmiddelen.
Theo Thijssen
Theo Thijssen groeit op in de Jordaan. Deze wijk was destijds één van de armste volkswijken van Amsterdam. Zijn vader verdiende de kost als schoenmaker. Als die vroeg overlijdt, verhuizen ze en begint moeder, inmiddels moeder van zes kinderen, een kruidenierswinkel. Theo kon goed leren en krijgt een beurs om te studeren aan de Rijkskweekschool (de tegenwoordige Pabo). In het orgaan van die school publiceert hij zijn eerste verhalen. Als hij zijn opleiding heeft afgerond, wordt hij onderwijzer in Amsterdam.
Theo Thijssen was maatschappelijk zeer betrokken en wordt al vroeg lid van de vakbond en de SDAP.
Hij is zeer geïnteresseerd in het onderwijs, maar geen echte vernieuwer. Hij vraagt vooral aandacht voor het individuele kind. Door zijn publicaties wordt hij veel voor lezingen en bijeenkomsten gevraagd als spreker.
In de jaren twintig wordt Theo redacteur van het pedagogische tijdschrift ‘School en huis’. In dit tijdschrift schrijft hij een vervolghaal over een schoenmakerszoon uit de Jordaan. Deze afleveringen bewerkt hij later tot het boek ‘Kees de Jongen’. Dit boek, dat hem zeer bekend maakt, gaat over een jongen uit een arm gezin die door zijn fantasie de dagelijkse ellende overwint. Beroemd is Kees geworden door zijn manier van lopen, de zogenaamde ‘zwembadpas’.
Andere werken van Theo Thijssen zijn o.a. ‘De gelukkige klas’(1926) en ‘Het grijze kind’(1927).
In het geboortehuis van Theo is het Theo Thijssen Museum gevest
Martinus Nijhoff
Alhoewel Nijhoff moeilijk valt in te delen bij een bepaalde groep of tijdschrift, wordt hij wel als één van de belangrijkste dichters uit de eerste helft van twintigste eeuw gezien. Als schrijver gebruikt hij heldere taal waarmee hij moeilijke levensvragen op een begrijpelijke manier weet te formuleren.
Hij debuteert in 1916 met de bundel ’De wandelaar’. De wereld in zijn verzen is een chaos die de dichter als een ‘wandelaar’ op een passieve manier observeert. In later werk weet hij de werkelijkheid te aanvaarden en krijgt hij meer aandacht voor de mens als sociaal wezen.
Het gedicht ‘Het uur U’ (1936) wordt algemeen als een hoogtepunt in Nijhoffs werk beschouwd.
Het moment van de waarheid bestaat uit het verschijnen van een vreemdeling (een soort Christusfiguur) op een zomermiddag in een doodstille straat. Hij brengt paniek onder de mensen. De mensen worden zich door zijn verschijnen bewust van hun menselijk tekortschieten.
Een ander bekend gedicht van Nijhoff is het sonnet ‘De moeder de vrouw’ dat speelt bij de brug over de Waal bij Zaltbommel. Het gaat over een psalmen zingende vrouw op het dek van een schip, die bij bij de ik-figuur herinneringen aan zijn moeder oproept. De nieuwe brug bij Zaltbommel wordt in 1996 naar Nijhoff vernoemd.
Expressionisme
Het expressionisme kun je zien als een reactie op de stromingen die we aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw hebben zien ontstaan. De subjectieve weergave van de werkelijkheid in het impressionisme en de romantiek en de objectieve weergave bij het realisme en naturalisme was niet langer toereikend.
Expressionisten wilden heftig reageren op de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog en de problemen van hun tijd. Zij stellen hun ik centraal en willen hun bewogenheid uitdrukken. Dan is het niet genoeg om zoals impressionisten deden, alles wat je oog kan waarnemen, weer te geven. Zij willen tot de kern doordringen. Dus geen foto’s van uiterlijke zaken, maar röntgenfoto’s van het innerlijk (vrij naar Hendrik Marsman).
Bij hen geen regelmatige strofenbouw, rijmschema’s of metrum maar het vrije dynamische vers. Klank en ritme worden belangrijk en daarbij komt het gebruik van misvormende beeldspraak, korte zinnen en het gebruik van het zelfstandig naamwoord in plaats van het bijvoeglijke naamwoord.
In Vlaanderen zien we na 1916 politieke en religieuze stromingen ontstaan die streven naar verbroedering onder de mensen. We spreken dan van humanitair expressionisme (Paul van Ostaijen). In Nederland zien we o.a. bij Marsman een verbondenheid met het heelal en oerkrachten van het leven. We spreken dan van kosmisch expressionisme.
Als de dichter vooral zijn levensdrift wil tonen, spreken we van vitalistisch expressionisme.
Hendrik Marsman
In de eerste bundel ‘Verzen’ (1923) van Hendrik Marsman vallen direct de uitingen van zijn kosmisch en vitalistisch levensgevoel op. In zijn tweede bundel ‘Paradise Regained’ (1927) komt naast de euforie van de beleving van de kosmische zelfvergroting (‘Groots en meeslepend wil ik leven.’) ook de minder fraaie kant van het vitalistische levensgevoel naar voeren, namelijk de angst voor de dood en ontbinding.
In zijn latere werk is hij minder somber, blijmoediger. Hij verwerkt dan zijn indrukken van een reis naar Duitsland waarin hij kennis maakt met schilderijen van o.a. Wassily Kandisky,Paul Klee en Franc Marc. Het moderne leven probeert hij dan in vrije verzen te vangen.
Naast gedichten schrijft Marsman ook proza. De roman ‘De dood van Angèle Degroux’ over een onmogelijk liefde is daar een voorbeeld van.
De laatste jaren van zijn leven brengt Marsman meestal samen met zijn vrouw door in midden en Zuid-Europa. Hij zoekt naar de zin van het bestaan en de rol van God, maar een antwoord vindt hij niet. Zijn laatste dichtbundel Tempel en Kruis getuigt van deze zoektocht. In juni 1940 probeert Marsman vanuit Zuid-Frankrijk per boot naar Engeland te vluchten, maar zijn boot, de Bérenice ontploft op 21 juni in Het Kanaal.
Marsman is vooral bekend om zijn tot het gedicht van de twintigste eeuw gekozen ‘Herinnering aan Holland’ (1936)
Paul van Ostaijen
Eén van de grootste vernieuwers van onze poëzie in de vorige eeuw is de Vlaming Paul van Ostaijen. Als tijdens de eerste wereldoorlog Antwerpen door de Duitsers bezet is, ontmoet Paul zijn vrienden in de music-hall ‘Wintergarten’. Deze tijd heeft hem dermate geboeid dat hij in zijn eerste bundel ‘Music Hall’ (1916) hier verslag van doet. Van Ostaijen gedraagt zich in die tijd als een dandy en gebruikt cocaïne.
In 1918 vlucht hij naar Berlijn om aan vervolging voor activistische activiteiten te ontkomen. In Berlijn raakt hij onder de indruk van allerlei revolutionaire bewegingen. Op artistiek gebied is hij sterk beïnvloed door het dadaïsme. In deze tijd schrijft hij de bundel ‘Bezette stad’. In deze bundel experimenteert hij met de typografie. Ook schrijft hij gedichten waarin klank en ritme erg belangrijk zijn.
I.K. Bonset
Onder de naam I.K. Bonset was Christian Emil Marie Küpper als dichter actief. Bekender is hij als Theo van Doesburg onder welk pseudoniem hij o.a. als architect werkte. Hij was medeoprichter van het tijdschrift ‘De Stijl’. In ‘De Stijl publiceerde hij zijn reeks gedichten getiteld ‘Soldaten’.
In deze gedichten, maar ook in zijn ‘X-beelden’, gaat hij associatief te werk en zijn vooral klank, ritme en vorm belangrijk.
In de winter van 1922-1923 organiseerde hij met zijn vrouw Nelly en Kurt Schwitters een ‘Dada-tournee’ (Bekijk het filmpje). Van Doesburg gaf daarbij lezingen over het dadaïsme en Schwitters gaf daarbij als hond commentaar.
J.J. Slauerhoff
Slauerhoff was tijdens zijn leven scheepsarts. Slauerhoff had een hekel aan de geordende maatschappij en zwierf vol rusteloos verlangen naar avontuur over de oceanen. Het Verre Oosten, met name China en Zuid-Amerika waren daarbij favoriet. Je zou hem kunnen omschrijven als een vitalistisch romanticus, iemand die zich ten gronde richt met drank, drugs en vrouwen.
Tijdens zijn zwerftochten schreef hij ontzettend veel gedichten en de bundels ‘Eldorado’(1928), ‘Serenade’ en ‘Schuim en Asch’ zijn hier onder andere het resultaat van. Terugkerende motieven in dit werk zijn: zwerven met een schip, de onmogelijkheid geluk te kunnen vinden, verlangen dat onbevredigd blijft, vernietigingsdrang, afkeer van de beschaafde wereld, drank en erotiek.
Ook nadat hij in 1930 korte tijd terugkeert naar Nederland en trouwt, vertrekt hij toch weer naar Zuid-Amerika. In deze tijd schrift hij de roman ‘Het verboden rijk’.
De laatste jaren van zijn leven verlopen uiterst moeizaam. Zijn huwelijk mislukt en met veel van zijn vrienden krijgt hij ruzie. Hij sterft tenslotte, achtendertig jaar oud, in een Hilversumse kliniek.
In zijn ‘In memoriam mijzelf’ schreef hij:
Ik deins niet voor de grens,
Nam afscheid van geen mensch,
Toch heb ik nog een wensch,
Dat men mij na zal geven:
‘Het goede deed hij slecht,
Beleed het kwaad oprecht,
Hij stierf in het gevecht,
Hij leidde recht en slecht
Een onverdraagzaam leven.'
Ferdinand Bordewijk
Bordewijk werd al vroeg in zijn leven door het griezelige en gruwelijke geboeid. In zijn toekomstroman ‘Blokken’ (1931) maken we als lezer kennis met een nachtmerrieachtige collectivistische, totalitaire staat. Een samenleving waarin mensen als robots moeten leven en elk persoonlijk gevoel wordt onderdrukt.
In ‘Bint’ (1934) wordt op school een onmenselijk systeem gehanteerd om ‘reuzen te kweken’. De school is een hard opvoedingsinstituut waar leerlingen die niet mee kunnen komen, weggestuurd worden. Uiteindelijk gaat de rector Bint aan zijn eigen regels ten onder. Opvallend zijn de namen die Bordewijk aan zijn leerlingen van klas 4d (de hel) geeft. Enkele voorbeelden: Whimpysinger, Nittikson, Surdie Finnis, Te Wigchel, Taas Daamde, Punselie, Bolmikolke, Klotterbooke.
Veel voorkomende thema’s bij Bordewijk zijn angst voor verval en dood en beheersing van die angst. Daaruit voortvloeiend is ook zijn belangstelling voor orde en tucht in het onderwijs (Bint) te verklaren. In Karakter, roman van zoon en vader (1938) weet de zoon van Breverhaven, Katadreuffe zich door of ondanks de tegenwerking van de vader op te werken tot een succesvol advocaat.
Door zijn grote belangstelling voor orde en tucht is Bordewijk wel eens verweten fascistische sympathieën te hebben. Deze beschuldigingen werpt hij verre van zich. Na de oorlog wordt Bordewijk zelfs voorzitter van de Ereraad voor Letterkunde. Deze raad kon auteurs die hebben gecollaboreerd een tijdelijk publicatieverbod opleggen.
Menno ter Braak
Tot 1933 is Ter Braak leraar. Als hij hiermee stopt, schrijft hij de roman Dr. Dumay verliest. Dr. Dumay was een leraar die in de klas de touwtjes stevig in handen had, maar in zijn verdere leven daar minder succesvol in was.
Menno ter Braak pleit voor het trefzekere woord en moet niets hebben van holle frasen (Afscheid van domineesland 1931). Hij moet ook niets hebben van pasklare systemen en ideologieën. In ‘Van oude en nieuwe christenen (1937) rekent hij af met het christendom, het marxisme, het fascisme en het nationaalsocialisme. Uiteindelijk kiest hij voor de democratie als het enige systeem dat toekomst heeft in een chaotische wereld.
Als in 1940 de Duitsers Nederland bezetten, pleegt hij zelfmoord.
Edgar du Perron
Du Perron groeit op in Indonesië en komt in 1921 met zijn familie naar Europa. Edgar gaat naar Parijs waar hij zich in kunstenaarskringen ophoudt. Grote bewondering had hij voor Paul van Ostaijen. Met hem en Gaston Burssens richt hij het tijdschrift ‘Avontuur’ op. Door de vroege dood van Paul van Ostaijen zijn er van dat tijdschrift maar 3 nummers verschenen.
Du Perron was bevriend met Menno ter Braak. Hij was romantisch en creatiever dan Ter Braak. Hij had ook een hekel aan alles wat burgerlijk was, maar was minder filosofisch.
Over zijn Indische jeugd, het leven in Parijs in de jaren dertig en ontmoetingen met literaire vrienden lezen we meer in ‘Het land van Herkomst’ (1935). Over Multatuli schreef hij de studie ‘De man in Lebak’
Willem Elsschot
Willem Elsschot is het pseudoniem van de Antwerpenaar Alfons de Ridder. Hij volgde een handelsopleiding en hij heeft verschillende banen in zowel Nederland als België gehad. Elsschot had een voorkeur voor het gewone woord. Hij hield van nuchter, sober taalgebruik. Hij laat zich in zijn werk vooral inspireren door zaken uit zijn eigen leven. In ‘Villa de Roses’ (1913) bijvoorbeeld beschrijft hij zijn omgang met het model Louise in de tijd dat hij in Parijs woonde.
In Een ontgoocheling (1941) beschrijft hij de teleurstelling van zijn vader over de mislukte carrière van zijn zoon. In de romans Lijmen (1924) en Het been (1938) verwerkt hij zijn ervaringen als uitgever van het tijdschrift ‘La Revue Générale Illustrée dat hij gebruikte om vooral inkomsten met advertenties te genereren. In deze romans zijn de gewetenloze zakenman Boorman en de labiele en gevoelige Laarmans de hoofdpersonen. Laarmans gaat ten slotte ten onder aan het harde zakenleven en raakt enorm teleurgesteld. Ook in Kaas (1933) is Laarmans de idealist die mislukt in de kaashandel.
Het laatste boek waarin we de Laarmansfiguur tegenkomen is ‘ Het dwaallicht’ (1947). In dit boek is hij op zoek met drie zeelui naar een meisje Maria, maar ze slagen er niet in. Hij besluit niet meer op avontuur te gaan en keert terug naar vrouw en kinderen. Bekend van Elsschot zijn ook zijn gedichten en dan vooral het gedicht ‘Het huwelijk’ waarin hij de gevoelens van een man in een uitgeblust huwelijk beschrijft.
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk is in Harlingen geboren en gaat daar naar de driejarige H.B.S. Nadat hij deze opleiding in Leeuwarden afmaakt, studeert hij medicijnen in Amsterdam. Vervolgens studeert hij ook nog psychologie en filosofie.
Vanaf 1934 wijdt hij zich geheel aan het schrijven en in hetzelfde jaar wordt hij redacteur van Forum.
Naast veel biografisch werk schreef hij historische, psychologische en romans waarin werkelijkheid en fantasie door elkaar lopen. In totaal schreef hij, ondanks frequente depressies, 110 boeken. Tot de biografische romans behoort de achtdelige Anton Wachterreeks. Uit deze reeks haalt hij de stof voor ‘Terug tot Ina Damman’ (1934), een roman over een ongelukkige liefde in de tijd dat hij in Harlingen woonde. Ook in ‘De koperen tuin‘ (1950) komen we dat thema weer tegen. Over het verzet tijdens de oorlog schrijft hij Pastorale 43 (1948).
Een roman die heel goed gelezen kan worden om kennis te maken met het werk van Vestdijk is ‘Ivoren wachters’ (1951). Het boek gaat over een dramatische relatie tussen een dorre leraar Nederlands Schotel de Bie en zijn geniale leerling Philip. Vestdijk schreef ook veel poëzie met als belangrijkste thema’s jong zijn, liefde en angst (voor de dood).
Literatuur in de tweede wereldoorlog
Tijdens de oorlog werden kranten en tijdschriften onder censuur geplaatst en moesten alle Duitsvijandige literatuur uit de bibliotheken verwijderd worden.
Om de greep op het culturele leven te verstevigen werd in 1941 de ‘Kultuurkamer’ opgericht. Alleen kunstenaars die in een Ariërverklaring hadden bevestigd niet van joodse afkomst te zijn, mochten lid worden. Toch weigerden de meeste schrijvers zo’n verklaring te ondertekenen.
Ondertussen werden er vele ondergrondse organisaties gevormd en ontstond er een illegale pers. Deze zorgden ervoor dat er regelmatig teksten en gedichten werden gepubliceerd. Een voorbeeld van zo’n gedicht is het gedicht ‘De achttien doden’ van Jan Campert dat door de uitgeverij ‘De Bezige Bij’ illegaal is verspreid.
Talrijke drukkers en schrijvers zijn in de loop van de oorlog gearresteerd, opgesloten en gedeporteerd.
Tijdens de bezettingstijd komen we ook al namen tegen van schrijvers en dichters die na de oorlog een belangrijke rol spelen in de Nederlandse literatuur. Zo zijn er tijdens de oorlog al gedichten en verhalen gepubliceerd van Gerrit Kouwenaar, W.F. Hermans, Hans Warren en C. Buddingh.
Maar de meeste boeken waarin de oorlog een grote rol speelt (ook Het Achterhuis van Anne Frank) zullen na 1945 verschijnen.
Anne Frank
Anne Frank wordt in 1929 geboren in een joods gezin in Frankfurt am Main. Als Hitler in 1933 in Duitsland aan de macht komt, vlucht het gezin naar Amsterdam. Het gezin woont in Amsterdam in de Rivierenbuurt en daar gaat ze ook naar school. Als de Duitsers in 1940 Nederland bezetten, moeten de joden al snel een Jodenster gaan dragen en Anne moet naar een Joodse school. Als de Duitsers vanaf juli 1942 Joden oppakken en naar Oost-Europa afvoeren, duikt het gezin Frank samen met vier andere mensen onder in een huis op de Prinsengracht. In dat huis begint Anne met het schrijven van haar dagboek. Ze beschrijft haar ervaringen en heeft het over haar wens later schrijfster te worden.
Ze weten twee jaar uit de handen van de Duitsers te blijven, maar in 1944 worden ze verraden en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Alleen Annes vader overleeft de kampen, alle andere onderduikers vinden de dood. Anne sterft in 1945 op vijftienjarige leeftijd in het Duitse concentratiekamp Bergen-Belsen. Wie de verrader was, is nooit duidelijk geworden.
Annes Vader krijgt na de oorlog van Miep Gies, iemand die de familie bij het onderduiken had geholpen, een stapel schriften van Anne. Het blijken de dagboeken van Anne te zijn. Onder de titel ‘Het Achterhuis’ zijn ze in 1947 uitgegeven.
Het dagboek van Anne Frank is het meest vertaalde Nederlandstalige boek aller tijden. De eerste vertaling was in het Duits en kwam uit in 1950. Inmiddels is het boek in 70 talen vertaald en zijn er ruim 25 miljoen exemplaren van verkocht.