Oefening 1 – meewerkend voorwerp

Welk(e) woord/woordgroep vormt het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen ?
De burgemeester is vanmorgen het eerste exemplaar aangeboden.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen ?
Ons leek het een goed plan.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen ?
We hebben mijn opa een fles drank gegeven.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen ?
Artsen zonder grenzen hebben de slachtoffers medicijnen en dekens uitgedeeld.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen ?
Je opmerking lijkt me niet erg gelukkig.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen ?
De leraar liet de klas de nieuwste Lijsters zien.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen ?
De leraar moest haar de iPod teruggeven

Welk(e) woord/woordgroep vormt het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen ?
Iedere dag worden aan de ambtenaar veel vragen gesteld.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen ?
Opscheppen lukt onze buurman goed.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen ?
De toets heeft Albert een onvoldoende opgeleverd.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen ?
Zij leent haar zus nooit iets.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het meewerkend voorwerp in de volgende zinnen ?
Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.