Oefening 2 – lijdend voorwerp

Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
Leerlingen op middelbare scholen drinken steeds vaker energiedrankjes.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
De leraar gaf ze het nagekeken proefwerk terug.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
Gaf hij zijn zusje een oud mobieltje op haar verjaardag?

Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
Tijdens het examengala speelde de schoolband een paar gave nummers.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
De politie nam de insluiper mee naar het bureau.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
De nieuwe trainer van Heerenveen besprak de tactiek met de aanvoerder.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
Tijdens het telefoongesprek vertelde hij Gerard de waarheid.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
Tussen de middag eet ik altijd twee boterhammem met kaas.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
Kan jij het lijdend voorwerp in die zin vinden?

Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
Tijdens de terugtocht verloor hij zijn camera.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
Plotseling hoorden we een hoge pieptoon.

Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
De boottocht kostte ons twaalf euro.