Oefening 4 – werkwoordspelling

Ik heb de proefwerken nog niet corrigeren (voltooid deelwoord) .

De stranden (voltooid deelwoord) olietanker bevinden (tegenwoordige tijd)  zich bij de kust van Texel.

Er werd een verkeerd signalement verspreiden (voltooid deelwoord) van de zoeken (voltooid deelwoord)  misdadiger.

Hij hoesten (verleden tijd) en proesten (verleden tijd) doordat hij zich verslikken (verleden tijd) .

Hij vermoeden (tegenwoordige tijd) dat het niet worden (tegenwoordige tijd) vergoeden (voltooid deelwoord) .

De veehouder melden (verleden tijd) een toenemen (voltooid deelwoord) tekort aan opslagruimte voor mest.

De gemeente realiseren (tegenwoordige tijd) zich nauwelijks wat voor een overlast door het feest worden (tegenwoordige tijd) veroorzaken (voltooid deelwoord) .

De uitwisseling worden (tegenwoordige tijd) gedeeltelijk betalen (voltooid deelwoord) door de Europese Unie.

De verbouwen (voltooid deelwoord) kantine worden (tegenwoordige tijd) vandaag heropenen (voltooid deelwoord) .

Hij had zijn glas net volschenken (voltooid deelwoord) , toen de pauze was aflopen (voltooid deelwoord)  .

Schneider stichten (verleden tijd) verwarring in de achterhoede van de tegenstander.

De opnieuw bekleden (voltooid deelwoord) bank worden (tegenwoordige tijd) morgen afleveren (voltooid deelwoord) .

Nederland vergroten (verleden tijd) met die goal zijn voorsprong op zijn verbazen (voltooid deelwoord) tegenstander.

Lachen (onvoltooid deelwoord) kijken (verleden tijd) de coach naar het publiek.

Zo worden (verleden tijd) de zo wensen (voltooid deelwoord) kwalificatie toch nog een feit.

De spelers wensen (verleden tijd) echter niet met de pers te praten.

Het publiek juichen (verleden tijd) de bekritiseren (voltooid deelwoord) spelers toe.

De kaartjes voor Duitsland kunnen worden bestellen (voltooid deelwoord) .

De verkleden (voltooid deelwoord) tegenstanders gaan (verleden tijd) teleurstellen (voltooid deelwoord) naar huis.

Hopelijk worden (tegenwoordige tijd) het daar een mooi toernooi.