Oefening 7 – verbindingswoorden

MITS of TENZIJ? Welk woord moet je invullen? (mits = op voorwaarde dat ; tenzij = behalve als)

Je hebt recht op een drankje, ….. je een consumptiebon bij je hebt.

MITS of TENZIJ? Welk woord moet je invullen? (mits = op voorwaarde dat ; tenzij = behalve als)

Hij is er altijd, ….. hij echt ziek is.

MITS of TENZIJ? Welk woord moet je invullen? (mits = op voorwaarde dat ; tenzij = behalve als)

Klachten worden niet in behandeling genomen, ….. deze op tijd worden ingeleverd.

MITS of TENZIJ? Welk woord moet je invullen? (mits = op voorwaarde dat ; tenzij = behalve als)

Wij gaan morgen naar zee, ….. het mooi weer blijft.

MITS of TENZIJ? Welk woord moet je invullen? (mits = op voorwaarde dat ; tenzij = behalve als)

Artikelen kunnen worden geruild ….. ze nog in de originele verpakking zitten.

MITS of TENZIJ? Welk woord moet je invullen? (mits = op voorwaarde dat ; tenzij = behalve als)

Wij gaan vandaag wandelen, ….. het gaat regenen.

MITS of TENZIJ? Welk woord moet je invullen? (mits = op voorwaarde dat ; tenzij = behalve als)

Wij komen ook, ….. er geen file staat.

MITS of TENZIJ? Welk woord moet je invullen? (mits = op voorwaarde dat ; tenzij = behalve als)

Wij gaan staken ….. er een salarisverhoging komt.

MITS of TENZIJ? Welk woord moet je invullen? (mits = op voorwaarde dat ; tenzij = behalve als)

Wij komen ook, ….. de auto niet start.

MITS of TENZIJ? Welk woord moet je invullen? (mits = op voorwaarde dat ; tenzij = behalve als)

Het schoolfeest gaat door ….. er geen nieuwe incidenten plaatsvinden.