Werkwoordspelling

  1. Home
  2. /
  3. Test Jezelf
  4. /
  5. Werkwoordspelling
Insert Content Template or Symbol

uitleg
  • Uitleg

Een zin met 1 persoonsvorm noemen we een enkelvoudige zin.

Een zin met meer dan 1 persoonsvorm noemen we een samengestelde zin. Een samengestelde zin kan bestaan uit: hoofdzinnen of uit (een) hoofdzin(nen) en (een) bijzin(nen).

Een zin met 1 persoonsvorm noemen we een enkelvoudige zin.

Voorbeelden:

  • Ga je mee tennissen?
  • Ik ga vanmiddag tennissen.

Hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de voegwoorden en, maar, want of of.

Voorbeelden:

  • Het is al laat en daarom kom ik vanavond.
  • Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
  • Ik kom vanavond want het is al laat.
  • Kom je vanmiddag of kom je vanavond?

Opmerking: In een bijzin staat de persoonsvorm (bijna) achteraan.

Voorbeelden:

  • Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen.
  • Hij zei dat hij meer dan drie uur getennist had.

Een bijzin begint bijna altijd met een verbindingswoord.
Bijzinnen kun je benoemen als zinsdelen en zinsdeelstukken.

Voorbeelden:

  • Wie de wedstrijd wint, wordt clubkampioen.
    wordt clubkampioen = hoofdzin
    wordt clubkampioen = naamwoordelijk gezegde; wordt = werkwoordelijk deel; clubkampioen = naamwoordelijk deel; wie de wedstrijd wint = onderwerps(zin) *Voor de duidelijkheid zet je er zin of bijzin achter.
  • Zij wordt later wat haar moeder is.
    zij wordt later = hoofdzin
    wordt wat haar moeder is = naamwoordelijk gezegde; wordt = werkwoordelijk deel; wat haar moeder is = naamwoordelijk gezegdezin; zij = onderwerp
    later = bijwoordelijke bepaling
  • Hij zegt dat hij het niet gedaan heeft.
    Hij zegt = hoofdzin
    hij = onderwerp; zegt = werkwoordelijk gezegde; dat hij het niet gedaan heeft = lijdend voorwerpszin
  • Wie doorrijdt, geeft hij een waarschuwing.
    geeft hij een waarschuwing = hoofdzin
    geeft = werkwoordelijk gezegde; hij = onderwerp; een waarschuwing = lijdend voorwerp; wie doorrijdt = meewerkend voorwerpszin
  • Omdat het bleef regenen, werd het kampioenschap afgelast.
    werd het kampioenschap afgelast = hoofdzin
    werd afgelast = werkwoordelijk gezegde; het kampioenschap = onderwerp; omdat het bleef regenen = bijwoordelijke bijzin
  • Het kind dat daar kruipt, is mijn neefje.
    Het kind is mijn neefje = hoofdzin
    is mijn neefje = naamwoordelijk gezegde; is = werkwoordelijk deel;
    mijn neefje = naamwoordelijk deel; het kind = onderwerp; dat daar kruipt = bijvoeglijke bijzin

Voorbeeld van een zin met twee bijzinnen;

  • Toen zij hem na jaren weer ontmoette,// schrok zij //van hoe hij erbij liep.
    Toen zij hem na jaren weer ontmoette = bijwoordelijke bijzin van hoe hij erbij liep = voorzetselvoorwerpszin

Tip

Vervang de bijzin door een woord en ontleed de enkelvoudige zin.

Voorbeeld:

  • Hij zegt dat hij het niet gedaan heeft. ➝ Hij zegt dat.

Het woord dat de bijzin vervangt heeft dezelfde functie als de bijzin.Dat = lijdend voorwerp; dat hij het niet gedaan heeft = lijdend voorwerpszin

Nevenschikking ↔ onderschikking
Een samengestelde zin bestaat uit twee of meer hoofdzinnen of heeft één of meer bijzinnen.
Bijzinnen noemen we ondergeschikt als ze deel uitmaken van de hoofdzin (zie TIP hierboven).

Voorbeeld:

  • Ik me niet voorstellen //dat Merkel geen premier wordt.

dat Merkel geen premier wordt = lijdend voorwerpszin (Ik kan me dat niet voorstellen)

Als de zin bestaat uit twee of meer hoofdzinnen spreken we van nevenschikking. De ene zin is hierbij geen zinsdeel(stuk) van de hoofdzin. De zinnen zijn gelijkwaardig aan elkaar. De twee (of meer) zinnen worden samengevoegd door een neven- schikkend voegwoord.

Voorbeeld:

  • //Ik ga al het mogelijk doen//, maar //ik kan je niets beloven//.

De twee hoofdzinnen ontleed je als twee enkelvoudige zinnen en het (neven- schikkende) voegwoord hoef je niet te ontleden.

Uitbreidende en beperkende bijvoeglijke bijzinnen.

Een uitbreidende bijzin geeft extra, soms weglaatbare informatie. Een beperkende bijzin is niet weglaatbaar en geeft nauwkeuriger de betekenis van het kernwoord aan.

Voorbeeld:

1. De renners, die de anti-dopingverklaring niet ondertekenden, mogen niet starten in de Tour de France. (uitbreidend)
2. De renners die de anti-dopingverklaring niet ondertekenden, mogen niet starten in de Tour de France. (beperkend)

Zin 1 betekent dat alle renners de dopingverklaring niet ondertekend hebben en niet mogen starten in de Tour de France. De bijzin (... ,die de anti-doopverklaring niet tekenden, ... ) geeft extra informatie over de renners).

Zin 2 betekent dat alleen de renners die de niet-dopingverklaring niet tekenden niet mogen deelnemen aan de Tour de France (= deel van een groter aantal = beper- kend).

Tip

Voor een woord(groep) met een beperkende bijvoeglijke bijzin kun je vaak ‘alleen’ zetten. Alleen de renners die de ......... , mogen niet deelnemen aan de Tour de France.

video
  • Video

Titel van video

oefening
  • Oefening 1 
  • Hoofdletters

oefening
  • Oefening 2
  • Hoofdletters

oefening
  • Oefening 3
  • Hoofdletters

oefening
  • Oefening 4
  • Hoofdletters

oefening
  • Oefening 5
  • Afkortingen

oefening
  • Oefening 6
  • Afkortingen

oefening
  • Oefening 7
  • Titulatuur

oefening
  • Oefening 8
  • Titulatuur

CambiumNed op Learnbeat

Gebruik de beste oefensite voor het vak Nederlands nu ook in de klas!