Hoofdgedachte van een tekst of tekstgedeelte

 

Elke tekst heeft een onderwerp en over dat onderwerp wordt iets gezegd. Datgene wat er over het onderwerp wordt gezegd, is de hoofdgedachte.

Je vindt de hoofdgedachte door eerst te bedenken wat het onderwerp van de tekst is en vast te stellen wat voor soort tekst het is.

  • Als het een uiteenzetting is, moet je bedenken wat de belangrijkste informatie over dat onderwerp is.
  • Bij een betoog is moet je jezelf afvragen wat de schrijver van het onderwerp vindt.
  • En als het een beschouwing is, moet je je afvragen waarover moet ik van de schrijver een mening vormen.

Het antwoord op deze vragen is de hoofdgedachte van de tekst. Deze hoofdgedachte moet je in één zin noteren.

In het examen wordt altijd gevraagd naar de hoofdgedachte van de tekst en vaak ook naar de hoofdgeachte van een bepaald tekstgedeelte. De vraag naar de hoofdgedachte van de gehele tekst krijg je altijd als meerkeuzevraag. Soms wordt in de inleiding de hoofdvraag nadrukkelijk gesteld, maar vaak is de vraag impliciet, onuitgesproken. 

Vragen naar de hoofdgedachte van een tekstgedeelte (één of meer alinea’s) krijg je bijvoorbeeld in een vraag waarin je een kopje moet kiezen of bedenken bij een bepaald tekstgedeelte.

Oefenen eindexamensite

 

=> Schrijfdoelen en tekstsoorten

 

 

cambiumned_banner_02