Voornaamwoorden

 

Voornaamwoorden kun je onderverdelen in acht groepen.

We behandelen eerst persoonlijke, bezittelijke en wederkerende voornaamwoorden:

  persoonlijk voornaamwoord bezittelijk vnw wederkerend vnw
  als onderwerp als voorwerp    
1e pers.enk. ik mij, me mijn me
2e pers.enk. jij, je, u jou, je, u jouw, je uw je, u
3e pers.enk. hij zij, ze, het hem haar, het zijn haar, zijn zich
1e mv. wij. we ons ons, onze ons
2e mv. jullie, u jullie, je , u jullie, uw je, u
3e mv. zij, ze hen (LV, VV en na een voorzetsel, hun (MV), ze (LV,MV,VV) hun zich

Opmerking:
Het als persoonlijk voornaamwoord is altijd een zinsdeel; je kunt het vervangen door het ding of de zaak: Hij geeft het aan haar. Hij geeft het ding aan haar.

 

 

Persoonlijke voornaamwoorden

Bezittelijke voornaamwoorden

Het verschil tussen me of mijn

Wederkerende voornaamwoorden

Vervolgens wederkerige, aanwijzende, vragende en betrekkelijke voornaamwoorden:

– Wederkerige voornaamwoorden: elkaar(s), elkander (mekaar(s) (zie Taalunie) en mekander(s) (Vlaams)

– Aanwijzende voornaamwoorden: die, deze, dat, dit, zo’n, dezelfde, zulke en zelf

– Vragende voornaamwoorden: wie, wat, welke en wat voor (een)

– Betrekkelijke voornaamwoorden: die, dat, wie en wat

Opmerkingen:

Betrekkelijke voornaamwoorden verwijzen naar een voorafgaand zinsdeel: het antecedent.
Het antecedent staat altijd in dezelfde zin.

    Voorbeelden:
    De man die daar staat, is zijn vader.
    Het meisje aan wie ik het vroeg, zie ik niet meer.

Wat kan ook een zin als antecedent hebben: je kunt het dan vervangen door en dat:
Het feest gaat morgen niet door, wat me lelijk tegen valt. Het feest gaat morgen niet door en dat valt me lelijk tegen.
Wie en wat kunnen ook een ingesloten antecedent hebben: je kunt wie/wat dan vervangen door de man die/het ding dat: Wie dat zegt, geloof ik niet. – De man die dat zegt, geloof ik niet.

 

Wederkerige voornaamwoorden

Aanwijzende voornaamwoorden

Vragende voornaamwoorden

Betrekkelijke voornaamwoorden

En als laatste onbepaalde voornaamwoorden: dat zijn woorden als men, (n)iemand, (n)iets, ieder(een), alles, elk, wat, enig(e), het een of ander.

Opmerkingen:

  • Het kan lidwoord, persoonlijk vnw. of onbepaald vnw. zijn.
    het als lidwoord : hoort bij een zelfstandig naamwoord: het meisje
    het als pers. vnw. verwijst naar iets wat voorafgaat of volgt: Het lijkt me logisch dat hij dat doet.
    Het als onbepaald vnw. staat op zichzelf: Het vriest
  • Het onbepaald vnw. wat kun je vervangen door iets of een beetje: Wil je wat voor mij doen? – Wit je iets voor mij doen?

Zie ook: verwijswoorden

 

Onbepaalde voornaamwoorden

Hun of hen?